[Fonteyn, Barend of Bernard]
FONTEYN (Barend of Bernard), geb. ongev. 1603, gest. vóór 1649, was een zoon van Johan Fonteyn, die volgt. 23 Mrt. 1622 werd hij ingeschreven als student in de medicijnen te Leiden en studeerde later te Padua, waar hij 24 Mei 1625 promoveerde. Hij vestigde zich als medicus te Amsterdam en trouwde daar in 1626. Fonteyn werd lid der Kamer ‘In liefde bloeyende’ en was bevriend met J.H. Krul. Hij is van 1642 tot 1645 regent van den Schouwburg geweest en schreef somtijds onder de spreuk ‘Fons Gratiae Christus’.
Voor het tooneel schreef hij Mr. Sullemans soete vriage (1633, 1643, 1649), eene klucht, vertaald naar The black Man, en Tranquilli de Mont Droef Bly-Eyndent Spel, en Fortunati Geluck en Ongeluck (1633), bewerkt naar Gl' Inganni (1562) van Niccolo Secchi. Oorspronkelijk zijn Fortunatus Beurs en vvensch-Hoet (1643) en Fortunatus Soonen, Op en Ondergangh (1643), die bij elkander behooren en ontleend zijn aan het volksboek Een nieuwe Historie van Fortunatus Borse ende van sijnen Wensch-hoet. Fonteyn's Romilius en Pelagia (1644) is een soort van herdersspel. Het uitvoerige gedicht Per Oratio Poëtica, in laudem Poësios, Of 't Lof der Rijm-Konst (1649) werd na den dood van den dichter door zijn broeder Anthonie (zie hiervoor) uitgegeven.
Zie: J.A. Worp in Oud-Holland II (1884) 141-160.
Worp