Real-Encyclopaedie3 in voce, kwam hij daar eerst in het midden van 1578, in gezelschap van prins Willem van Oranje's oudsten broeder, Jan van Nassau, die in Gelderland tot stadhouder was benoemd, en op wiens grondgebied, het Siegensche, hij dan vroeger in 't dorp Keppel een schuilplaats en een werkkring als prediker zou hebben gevonden. Volgens Bockmühl a.w. woonde hij eerst een tijdlang ambteloos te Frankenthal en Groot-Bockenheim, werd 1577 door Johan den Vude tot theologisch leeraar te Meppel aangesteld, tot hij in 1578 veldprediker werd in het leger van Johan Casimir. Welk van deze tegenstrijdige berichten echter ook den waren gang van zaken meedeelt (de eerstgenoemde zou in allen gevalle moeten worden gecorrigeerd in verband met het feit, dat de verstrooiing der neuhausensche school eerst in Oct. 1577 en de tocht van Casimir naar ons land niet vóór Juni 1578 heeft plaats gehad, cf. F. von Bezold, Briefedes Pfalzgrafen Johann Casimir (München 1882) B. I no. 84 en 111), vast staat dat Fontanus 29 Oct. 1578 te Arnhem werkte als dienaar des woords. Met bijzonderen ijver heeft hij zich daar toen toegelegd op de vermeerdering van den bloei der Kerk, door geregelde prediking - zijn platduitsch was voor de Hollanders verstaanbaar - bevordering van het schoolwezen, en van stichtingen van barmhartigheid, door verbetering der zedelijke toestanden. Met niet minder beleid zorgde hij ook voor de reformatie in de geheele provincie, tot 1580 in voortdurende samenwerking met graaf Jan van Nassau. Predikanten werden overal heengezonden, de dorpsgeestelijken, die niet met de hervorming medegingen, afgezet, en tevens werd bewerkt, dat door beschikbaarstelling van kerkelijke
goederen van de zijde der overheid steun werd ontvangen. Eindelijk nam Fontanus ook deel aan het nationale kerkelijke leven. In 1586 woonde hij de Synode te 's Gravenhage bij, die hem benoemde tot inspecteur van de Over-Veluwe. En in de twisten in 't begin der 17e eeuw, waarin hij zich beslist contra-remonstrantsch en een streng tegenstander van overheidsinmenging in kerkelijke aangelegenheden toonde, speelde hij evenzeer een in 't oog loopende rol. O.a. was hij voorzitter van den zgn. Conventus praeparatorius in Mei 1607 en van dergelijke vergaderingen in 1612 en 1615. Ook woonde hij met Abraham Scultetus in 1610 de eerste generale Synode der gereformeerde kerken in Gulik, Kleef en Berg bij, nadat hij als veldprediker van prins Maurits diens krijgstocht in 't Guliksche had meegemaakt.
Geschreven heeft Fontanus niet. Dat hij niettemin niet van liefde voor de wetenschap was ontbloot, blijkt uit zijn bemoeiingen voor het tot stand komen en den bloei der harderwijker kwartierschool, waarvan hij jaren lang curator is geweest. Beschuldigingen tegen zijn karakter ingebracht door Joh. Mauritius Bergerus in 1601 en door Bruman in 1616, missen allen grond. Zijn devies was: ‘Jehova regnat’. Zijn portret is gegraveerd door W. Jz. Delff. Het is te vinden in de genoemde werkjes van Staats Evers, Bockmühl en Wagenaar, die met het aangehaalde artikel van Cuno de voornaamste literatuur vormen. Tevens worden daar andere bronnen opgegeven.
Gehuwd was hij tweemaal. Eerst met een zuster van den amsterdamschen stadssecretaris Pieter Versteghe of diens vrouw Christina van Schrieck; later, in 1609, met Willemke van Haren, die hem minstens tot 1646 overleefde. Een dochter uit zijn eerste huwelijk trouwde 24 Mei 1594 Eilardus a