[Fischer, Johann Philipp Albrecht]
FISCHER (Johann Philipp Albrecht), geb. te Kassel (?), ongeh. overl. te Utrecht 30 Oct. 1778 en ald. begr. in de Luth. kerk, was organist van de Luthersche kerk te Utrecht en werd 4 Nov. 1737 aangesteld tot klokkenist en organist van den Dom aldaar; bij buitengewone gelegenheden werd hij ook belast met de directie van het stadsmuziekcollege. Voorstander van de destijds moderne muziekopvattingen, hetgeen blijkt uit het feit, dat hij een cis en dis in het kleinoctaaf bij carillon-bellen noodig achtte, dat hij het kort klavier verwierp, dat hij de hervormde psalmwijzen verouderd oordeelde en dat hij van meet af de urgentie der getemperde stemming voorstond, is over zijn werkzaamheid als uitvoerend artist niets bekend. In 1736 componeerde hij muziek voor de feestviering van het 100-jarig bestaan der utrechtsche universiteit; in 1768 fungeerde hij als examinator van nieuwe orgels te Benschop en te Woerden. De groningsche organist Lustig, die hem blijkbaar niet genegen was, noemt hem in een manuscript-aanteekening een zoogenaamde lutheraan. Als theoreticus heeft hij zich, met Jurriaan Spruyt, klokkenist te Hoorn, o.a. beijverd authentieke archief-aanteekeningen te bekomen over carillons. Zeer onnauwkeurig uitgegeven in het Nederlandsch muzikaal tijdschrift VII (1845), is dit apparaat verkocht te Utrecht door J.L. Beijers in April 1870 (Cat. W.J.F. Nieuwenhuysen, no. 186). Van zijn geschriften noem ik alleen die, welke mij authentiek of documenteel bekend zijn:
Kort en grondig onderwys, van de transpositie, beneffens eenige korte aenmerkingen over de musiek der ouden, de onnodigheit van eenige modis, en het ut, re, mi, als mede de subsemitonia, of gesneede klavieren, Waer noch bygevoegt is, eene korte en gemakkelyke methode, om een klavier gelyk te stemmen (Utrecht 1728); Korte en noodigste grondregelen van de bassus-continuus beneffens verscheydene aenmerkingen, over desselfs behandelinge, voorgestelt, ende met eenige exempels verklaert (Utrecht 1731; Ex. met aant. in hs. d.J.W. Lustig (verz. Enschedé); Introductio et symphonia quibus festum saeculare almae trajectinae Academiae publ. celebratum est, in templo cathedrali, a.d. XXVII Martii MDCCXXXVI. (hs. in Bibl. v.h. Collegium musicum ultrajectinum); Verhandeling van de klokken en het klokke-spel; waer in behalven de opkomst van het klokkespel, alles wat omtrent de klokken aenmerkelyk is, als: stoffe, gewigt, grootte, en klank der zelve, mitsgaders de compositie regels voor de ton, en de nodige wetenschap van 't versteeken, wort voorgestelt; benevens een kort bericht van de outheit, gebruyk, misbruyk, en doopen der klokken, als ook van zogenaemde wonderklokken (Utr. W. Kroon, 1738; titeluitgaaf: Utr. H. van Emenes en Arend Stubbe, 1779); Handex. van den schrijver in 1845 bij W.J.F. Nieuwenhuysen te Utrecht (Caecilia 1845, 22); Concerto per il cembalo concertato, due violini, viola è violoncello (Amst.) (Fondscat. Olofsen c. 1755 in voce); J.D. Dieman, Twee kerkelyke redevoeringen ten gedachtenis van een vyftig jaarigen predikdienst door J.A. Neltgen, oudsten leeraar der Evangelische luthersche gemeente te Utrecht. Hier is bygevoegd Cantata, door J.P.A. Fischer
en onder deszelfs directie by 't geluid der instrumenten musicaal gezongen (Utr. 1771); (adv. Opr. Haarl. Crt. 11 Mei 1771).
Zie: van Blankenburg, Elementa musica (1739) I, voorrede; Hess, Dispositien der merkwaardigste kerkorgelen (1774) 77; Verschuere Reynvaan, Muzijkaal kunstwoordenboek (1795) 614; Nederl. muzik. tydschr. 1844, 120, 194;