sterdamsche athenaeum (1866-67) en sedert 15 Juli 1897 van de leidsche universiteit. In den adelstand verheven met het praedicaat jonkheer 21 Jan. 1901. Sedert 1867 was hij gehuwd met Jacoba Johanna
Petronella Dronsberg.
Door talrijke bijdragen in periodieken, voornamelijk op het gebied van het burgerlijk recht, heeft Feith zich als uitnemend civilist doen kennen. Zijne verdiensten vonden erkenning door zijn benoeming tot lid der staatscommissies van 1880 en 1887 tot herziening van het burgerlijk wetboek, van 1897 tot voorbereiding van de te nemen maatregelen ter bevordering der codificatie van het internationaal privaatrecht, van 1899 tot herziening van het bewijsrecht in burgerlijke zaken, van welke laatste commissie hij voorzitter was.
Als lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde gaf hij levensberichten van zijn leermeester van der Hoeven, van S.J. Hingst, B. de Bosch Kemper en J.G. Kist. Van zijn werkzaamheden als lid der Nederl. Juristenvereeniging getuigen zijn praeadviezen over stichtingen (1873), papier aan toonder (1878) en eigendom van den grond (1893).
Van zijn geschriften dienen hier genoemd de reeks critische artikelen in de Gids van 1864 tot 1875, waarin verslag werd gedaan van de nieuwe verschijningen op juridisch gebied; zijn Onderzoekingen naar den aard en de ontwikkeling van het recht der gewere in N. Bijdr. v. Regtsgel. en Wetg. 1861, waarin dit moeilijk germanistisch punt uitvoerig wordt besproken, waarop in hetzelfde tijdschrift (1866) het opstel Over bezit en bezitsacties volgde; zijn opstel over Eigendomsverkrijging door verbinding (t.z.p. 1860) en zijn voor de jurisprudentie hoogst belangrijke stukken over artikel 1303 Burg. Wetb. (t.z.p. 1870) en artikel 1354 Burg. Wetb. in Themis 1897, waarbij vermeld dient, dat de door Feith gehuldigde opvatting over deze brandende kwesties in 's Hoogen Raads arresten is overgegaan, en de langen tijd gehuldigde leer verlaten werd.
Zie de - door des schrijvers jarenlange vriendschap met Feith zeer belangrijke - schetsen van A.P.Th. Eyssell in Levensber. Letterk. 1909, 387-414, en Weekblad v.h. Recht 1909, no. 8797; benevens de installatie als vice-president in Weekblad v.h. Recht 1908 no. 8655.
van Kuyk