van Coehoorn was Fagel een der onderbevelhebbers, met Obdam, v. Dedem en Pallandt; Bonn ging in 10 dagen over (14 Mei 1702). In het gevecht bij Ekeren werd Fagel tweemaal gekwetst.
In 1704 en 1705 had hij als veldmaarschalk het bevel over de nederl. en engelsche troepen in Portugal. Door zijn beleid werd Valencia de Alcantara veroverd (Mei), waarop de inname van Albuquerque spoedig volgde. Gebrek aan ondersteuning en medewerking, ongeoefende troepen, slecht bereden ruiterij, tegenwerking van de zijde der katholieken en der franschgezinde staatslieden maakten, dat hij het beleg van Badajoz moest opgeven; uit spijt hierover vroeg en verkreeg hij zijn terugroeping doch bleef voorloopig ter plaatse. Doch toen naar zijne meening de leiding der krijgsoperatiën hoe langer hoe slechter werd, vertrok hij in Nov. 1705 naar Holland, na door den koning van Portugal tot grande te zijn verheven. In 1706 hielp hij Oostende innemen onder Ouwerkerk, met Sparre en Oxenstierna, nam deel aan het gevecht bij Wijnendaal en aan de slagen bij Ramillies en Malplaquet. Voorts was hij bij de afdeelingen, die Doornik belegerden (Juli 1709), en ook bij het beleg van Béthune (1710), in medewerking met Schulenburgh, op wien F. zeer naijverig was. Bij het beleg van Bouchain had F. het opperbevel. Op uitdrukkelijk bevel van Marlborough, onder wiens bevelen F. stond, weigerde deze elke onderhandeling, zoodat Bouchain, dat onder bevel van de Ravignan stond, zich op genade of ongenade moest overgeven. F. schijnt in dezen milder gedacht te hebben, doch in elk geval verwierf hij zich grooten roem door de inneming van deze sterke plaats binnen 23 dagen (21 Aug.-12 Sept.), terwijl de Franschen haar uitmuntend verdedigden en een sterk leger tot ontzet in aantocht was. In Mei 1712 nam hij een versterkte stelling langs de Schelde tusschen Neuville en Hordain in; na den vrede van Utrecht werd hij in 1713 benoemd tot gouverneur van Sluis.
Fagel was een dapper, beleidvol, onomkoopbaar veldoverste. Z'jn geschilderd portret berust bij Baron Fagel, huize Avegoor, de Steeg (J. Houbraken sc.).
Zie: De lijkrede van A. Hattinga (Middelburg 1718); Wagenaar, Vadérl. Hist. XVI, 104, 145, 183, 245; XVII, 226, 266, 343; van Wijn, Aanm. en Bijv. op Wagenaar XVIII, 49, 50, 51, 62; van Kampen, Vaderl. Karakt. II, 535-537; Bosscha, Neerl. Heldend. te Land II, 242, 254, 274, 314, 315, 319, 332, 352, 392, 442, 455, 473, 504, 514-516, 522, 523, Bijl. 3; Leven van F.N.F. in Levensbeelden v. eenige voorn. Nederl. mannen en vrouwen (Haarlem 1795) XI, 291; W.M.C. Regt in Genealogische en Heraldische Bladen I (1906) 85.
Eysten