F.
[Fabri, Petrus]
FABRI (Petrus), dominicaan, geboortig van Nijmegen, en daarom ook: Petrus de Novimagio genaamd, overl. te Rome 23 Juli 1525; trad omstreeks 1500 in het klooster. Wegens zijn veelbelovenden aanleg werd hij naar Parijs gezonden, waar hij de lessen in de philosophie en theologie volgde en in 1517 den doctorstitel behaalde. Daarna was hij professor aan de universiteit en verwekte in 1523 eenige opspraak wegens zijn afwijkend gevoelen omtrent de Vulgaat. In 1524 keerde hij naar Nijmegen terug, waar men hem het prioraat opdroeg. In 1525 begaf hij zich naar Rome tot bijwoning van het generaal-kapittel, werd aldaar benoemd tot inquisiteur voor het diocees Keulen, maar overleed reeds 23 Juli 1525.
Met zijn ordebroeder Vincentius van Beverwijck gaf hij uit: Summa D. Thomae, IIIa Pars (Paris. 1514); Commentaria Em. D. Card. Thomae de Vio Cajetani in Secundam Secundae (Paris. 1519); Epistolae ad F. Petrum de Bruxellis (Paris. 1510 en 1521).
Zie: B. de Jonghe, Desolata Batavia Dominicana 132; G.A. Meijer, Dominicaner Klooster en Statie te Nijmegen (Nijmegen 1892) 57; H. Denifle, Die abendländ. Schriftausleger bis Luther etc. Quellenbelege zu Denifle's Luther und Luthertum I, Abt. II, 288 waar met ‘magister noster de Novimagio O.P.’ Petrus Fabri bedoeld is.
G.A. Meijer