1852 tot 1856 in Kaapland werkzaam. In het vaderland teruggekeerd, verleende hij hulp in de parochiale bediening, totdat hij in 1862 aan het hoofd werd gesteld van het nieuw gestichte klooster te Utrecht. In het jaar 1868 werd hij prior gekozen van het klooster te Huissen, doch reeds in Juli van het volgend jaar door den H. Stoel benoemd tot vicarius apostolicus der missie van Curaçao, welke aan de zorg der nederlandsche dominicanen was opgedragen. Met groote plechtigheid werd hij in de kathedrale kerk te Utrecht tot bisschop gewijd, een feit vooral merkwaardig, omdat het de eerste openbare bisschopswijding was, die nà de hervorming in Nederland plaats had. Hij werd titulair-bisschop van Camaco. Nadat hij aan het vaticaansch Concilie had deelgenomen, scheepte hij zich met twee ordebroeders 3 Juni 1870 in voor zijne nieuwe missie.
In het west-indisch vicariaat beijverde hij zich voort te bouwen op de grondslagen, welke zijn voorganger, Mgr. Niewindt, had gelegd. Ondanks de bekrompen hulpmiddelen en de volslagen armoede der negerbevolking werden onder zijn weldadig bestuur verschillende kerken of kapellen gebouwd, of ten deele vernieuwd. Onder deze was de kerk van Pietermani het voornaamste bouwwerk, maar eischte ook de zwaarste offers en zijn persoonlijk toezicht. Ook stichtte hij scholen in de buitendistricten en trachtte de vrijverklaarde slavenbevolking tot hooger peil van beschaving te brengen, door een beknopte spraakkunst met woordenboek voor de volkstaal te schrijven. Door op eigen inkomsten zooveel mogelijk te bezuinigen en de liefdadigheid zijner katholieke landgenooten in te roepen, zocht hij de nooden te lenigen, waarin de bevolking der Nederlandsche Antillen ten gevolge van misgewas, droogte en orkaan, vooral ten jare 1877 verkeerde.
Zijn door D.J. Sluyter gegraveerd portret staat in den Almanak der Vereeniging Vincentius de Pauto van 1874.
G.A. Meijer