en trad herhaaldelijk als diens stadhouder en raadsman op. Hij speelde een belangrijke rol bij het sluiten van Jans huwelijk met Jacoba van Beieren, dochter en erfgenaam van Willem VI (1416). In de brabantsch-hollandsche verwikkelingen der volgende jaren nam hij een aanzienlijk aandeel, met name in den strijd om Dordrecht (1418), met blijkbare sympathie voor hertogin Jacoba, die na de overgave van Bergen (1425) door hem naar Gent werd overgebracht. Tegen de schending der privilegiën door den jongen hertog zelven en de hem omringende hofpartij beschermde hij de onderdanen. Sedert 1421 schonk Jan IV hem vol vertrouwen en volgde meestal zijn raad. Hij wist ook zijne bezittingen te vermeerderen o.a. met Ravestein en Mechelen. Bij hertog Jan en diens opvolger hertog Philips van Brabant, na diens dood bij den nieuwen landsheer, Philips den Goede van Bourgondië, stond hij in hoog aanzien. Hij geldt als degene, die hertog Jan in 1425 bewoog tot de stichting der hoogeschool te Leuven, welker stichtingsoorkonde ook zijn naam droeg. Zijne omstreeks 1500 opgerichte graftombe, waaronder ook zijne gemalin (gest. 1445) begraven ligt, is aanwezig in het door hem gebouwde koor der Groote kerk te Breda. Hij liet twee zoons na: Johann IV en Heinrich (zie op die namen) benevens drie dochters: Elisabeth (geh. met Philipp, graaf van Hanau-Münzenberg), Margaretha (geh. met Dietrich, graaf van Sayn) en Maria (geh. met Johann, graaf van Nassau-Wiesbaden-Idstein).
Vgl. over hem behalve de werken over de brab. en holl. geschiedenis met name: de Dynter, Chronica; Divaeus, Res Brab. en Haraeus, Ann. Brab.; Münch, Geschichte des Hauses Nassau-Oranien III, 36 vlg., vgl. Rachfahl, Wilhelm von Oranien I, 21 vlg.
Blok