[Elten, Jan Godschalks van]
ELTEN (Jan Godschalks van), geb. ongeveer 1630, overl. 1700, broeder van Anthony Goetschalck (vóór 1652 leeraar bij de hoogduitsche Doopsgezinden te Rotterdam, sinds 1654 diaken bij de Vlamingen aldaar en sinds 1658 eenigen tijd leeraar, overl. 1680, wiens zoon Wouter Antoni van Elten van 1680 tot 1683 leeraar bij de rotterdamsche Vlamingen was, in welk laatste jaar hij naar Amsterdam vertrok, alwaar hij 11 Nov. 1689 overleed). Waarschijnlijk uit Elten afkomstig, was hij in 1655 met zijn gezin uit Gulik naar Nijmegen gevlucht om des geloofs wille, en volgens Guyot een wever uit Glabbeek. Hij was gehuwd met Maeyken Franssen, bij wie hij twee zoons, Godschalck en Matthijs, had. Sinds 11 Juli 1656 was hij dienaar der vlaamsch-friesch-hoogduitsche gemeente en beheerde hij bijna onafgebroken tot aan zijn dood de geldmiddelen. Somtijds nam hij ook den predikdienst waar. Gedurende deze ruim 40 jaren wist hij de kleine gemeente, die eerst na de overkomst der guliksche vluchtelingen in 1655 met den predikdienst was begonnen en vóór dien tijd zelfs geen kerkgebouw bezat, zoo te besturen, dat zij langzamerhand tot ruimer geldmiddelen kwam.
Zie: K. Vos, Gesch. Doopsg. Gem. te Rotterdam (Rott. 1907) 16, 42; P.C.G. Guyot, Bijdr. Gesch. te Nijmegen (Nijm. 1845) 61; J. Attema, Jan Godschalks van Ellen in Doopsg. Bijdr. 1874, 1-33; dez., Nog het een en ander uit Nijmegen in Doopsgez. Bijdr. 1875, 67-75.
Vos