van de Wieringerwaard. 25 Sept. 1733 ging hij over bij de Gardes te voet, 18 Juli 1738 werd hij door de Staten van Holland benoemd tot kolonel over het 3e regiment voetvolk en werd hem een kapiteinsplaats gegeven in zijn eigen regiment. 18 Juli 1742 volgde zijne aanstelling tot brigadier-generaal der infanterie bij den staf van de tweede linie, onder opperbevel van gen. Cronström. In Mrt. 1744 werd zijn regiment uit Maastricht verlegd naar Breda, van waar de bezetting tot hulp van Engeland tegen een inval van den kroonpretendent vertrokken was. 23 Mei 1745 kwam hij in het kamp van het pragmatieke leger tusschen Ath en Lessines, ter deelneming aan den veldtocht tegen de Franschen. Op het einde van dat jaar de winterkwartieren te Brussel betrokken hebbende, deelde hij daar in de belegering der stad en hare overgaaf op 20 Febr. 1746, zoodat hij met zijn regiment krijgsgevangen naar Frankrijk werd gevoerd. 30 Dec. 1747 werd hij tot luit.-generaal der infanterie bevorderd; Sas van Gent was zijne garnizoensplaats. Tijdens een verloftijd stierf hij te Alkmaar bij zijn broeder Cornelis vertoevende. Wegens het voeren van zijn staat als hoofd-officier was hij zoozeer in schulden geraakt, dat zijne nalatenschap door zijne erfgenamen werd verworpen.
Hij was te Purmerend gehuwd met Catharina, dochter van burgemeester Olphert Pet en Helena Constantia Loten, geb. aldaar Mei 1700 en overl. te Zaltbommel 5 Aug. 1780. Uit hun huwelijk zijn 5 zoons en 3 dochters geboren.
Zie: de Jonge, Geschied. v.h. Nederl. Zeewezen2 IV, 130, 131; Bosscha, Neerlands Heldendaden te land II, 426; Bruinvis, Het geslacht Oudensteyn in Algem. Nederl. Familieblad 1903, 323.
Bruinvis