secundus-afgevaardigde naar de Synode van Gelderland benoemd. In 1605 onderteekende hij, te Enkhuizen komend, het ‘Formulier van eenicheyt’. In Juli 1609 is hij te Amsterdam beroepen (Vgl. mijn werk: De invoering der belijdenisschriften vóór 1618 (Leiden 1907) 97-111).
Steeds beijverde hij zich in het belang der contraremonstranten. Door hunne overwinning moest vóór alles een einde aan den twist komen. In denzelfden geest is Doreslaer ook opgetreden na den Send-brief van Wtenbogaert, in 1631 uitgegeven ter verdediging der Remonstranten.
Hij nam ook deel aan de belangrijke noordhollandsche Synoden 1618-20. Wij begrijpen, in welken geest hij, die de Nationale Synode te Dordrecht heeft bijgewoond (zie Reitsma en van Veen, Acta II, 46 en Acta der Nationale Synoden, tweede zitting), daar is opgetreden. Hij was scriba der voorbereidende Synode te Enkhuizen, 9 Oct. tot 5 Nov. 1618, en bekleedde dezelfde waardigheid in die te Edam van 27 Aug. tot 7 Sept. 1619, samengeroepen om de besluiten tegen de remonstranten ten uitvoer te leggen. In de laatste vergadering bracht hij verslag uit van hetgeen de Nationale Synode had besloten.
In 1619 had men hem gaarne te Leiden beroepen. De kerkeraad en de magistraat van Enkhuizen hadden hem evenwel niet willen afstaan; ook de classis Enkhuizen had het beroep afgeslagen. Nu bracht Leiden de zaak voor de noordhollandsche Synode te Edam (27 Aug. tot 7 Sept. 1619). Deze nam geen beslissing. De praeses der Synode beval echter de zaak bij den kerkeraad van Enkhuizen aan, die beloofde ‘de goede handt aen te houden tot vorderynge der studyen zijner kinderen’.
In 1620 werd hij gekozen tot gedeputeerde der Synode. In de hs. Acta der noordhollandsche Synoden van 1621 tot 1654 moet nog veel over Doreslaer te vinden zijn. Hij was scriba in 1623 te Hoorn, in 1626 te Enkhuizen, in 1633 te Haarlem, in 1640 te Amsterdam; praeses in 1620 te Enkhuizen, in 1644 te Alkmaar; assessor in 1651 te Haarlem. Over zijn arbeid aan de Grondighe ende clare Vertooninge van het onderscheydt in de voornaemste hoofdstucken der Chr. religie tusschen de Gereformeerde ende de Wederdooperen (Enkh. 1637, tweede druk 1649; derde druk 1657), een standaardwerk op dit gebied, zie het artikel P.J. Austrosylvius (kol. 197) Hij gaf uit: Biblia sacra des Ouden ende Nieuwen Testaments ofte De gantsche Heylige Schrift ... Na de Hebreusche ende Grieksche waerheyt getrouwelyck verduytschet. Met verclaringen ende Annotatiën van Emanuel Tremellius, Franciscus Junius, Theodorus Beza ende Joannes Piscator. Ende nu in onse Nederlantsche Tale overgeset (Amst. 1614); De Boecken ghenaemt Apocryphi ... Verrijckt met corte aenteeckeninghen, die alder-eerst in de Latijnsche tale zijn ghestelt door Franciscum Junium. Ende nu in onse Nederlandtsche tale zijn over-gheset ende ghepast op onse ghewoonlijcke Bijbelsche translatie (Amst. 1614). (Zie D.A. Brinkerink, Gesch. der boekerij in de Westerkerk te Enkhuizen in Tijdschr. voor Boek- en Bibliotheekwezen 1908, 231). Waarschijnlijk is hij de opsteller van het adres dat Trigland, a.w., 1055 v. vermeldt: Schrift, waer mede de stadt Enckhuysen bewijst dat de verschillen verhandelt moeten worden niet in eene Provinciale, maer Nationale Synode. Eindelijk nog in zijn sterfjaar: Christelyke ende Schriftelyke aanspraken aan de gemeente te Enckhuysen over
II Kon. II vs. 1 (Enkh. 1655). Hij liet vele handschriften na, die nog voor-