nóch de pogingen van Lipsius en Beyma namens den senaat bij curatoren en magistraat om herstel, of althans mededeeling van de redenen van ontslag, nóch Leicester's persoonlijke tusschenkomst bij burgemeesters, vermocht iets te baten. In het najaar 1587 verliet Donellus Leiden en begaf zich naar Duitschland. Hoe diep het verlies van den beroemden man gevoeld werd, blijkt wel uit de omstandigheid dat in zijn plaats Corn. de Groot de Bronchorst tot hoogleeraar werden benoemd en Sosius tot ordinarius bevorderd. Door invloed van zijn vroegeren leerling Paumgartner weldra tot hoogleeraar te Altdorf benoemd, bracht hij hier zijn laatste jaren in rust door, schonk aan de universiteit een tijd van ongekenden bloei en leefde in vriendschap met zijn collega's, waartoe sinds 1590 zijn leidsche leerling Scipio Gentilis behoorde. Na zijn intreerede op 8 Aug. 1588 werkte hij hier tot zijn dood op 4 Mei 1591. In 1590 vereerde de magistraat van Neurenberg hem - in dank voor een tweetal adviezen - een medaille met zijn buste. Gentilis hield 7 Mei 1591 zijn lijkrede, terwijl curatoren een grafsteen te Altdorf te zijner eere oprichtten. Met vele van de bekendste mannen van zijn tijd stond hij in briefwisseling, zoo met Lipsius, Marnix, Cisner, Philips Camerarius, e.a. De groote beteekenis zijner wetenschappelijke geschriften, speciaal van zijn hoofdwerk: Commentarii de jure civili, ligt in de systematische bewerking der stof. Hij beweegt zich daarbij uitsluitend op het gebied van het romeinsche recht, waarbij hem zijn kennis van en liefde voor de romeinsche letteren, gepaard aan zijn critischen geest met de starre methode der glossatoren deed breken. Eerst in lateren tijd zijn zijne werken op hun rechte waarde geschat.
Zijn voornaamste werken zijn: Tractatus de usuris, fructibus et mora (Par. 1556); Tractatus de pignoribus atque aedilitio edicto (1558); Ad legem Just. de sententiis, quae pro eo quod interest proferuntur; sive de eo quod interest (Par. 1561, herdr. 1574, 1580, 1589, 1596; Leid. 1630); Ad titulum Dig. de rebus dubiis comment. (Bitur. 1571, herdr. Antv. 1584, Lugd. Bat. 1684); Comment. ad tit. Cod. de pactis et de transactionibus (Bitur. 1572, herdr. 1573, 1574); Comment. ad tit. D. de praescriptis verbis et in factum actionibus (Heid. 1572, herdr. 1574, 1580); Comment. ad tit. D. de verborum obligationibus (Heid. 1577, herdr. 1577 en 1599); Comment. ad tit. Inst. de actionibus (Antv. 1581, herdr. 1584, 1596, Leid. 1630); Comment. ad Cod. Just. partes quasdam (Leid. 1587, herdr. 1599, 1620); De evictionibus (Franc. 1589); Commentarii de jure civili (Franc. 1589 en 1590; na Donellus' dood volledig uitg. door S. Gentilis, Francf. 1596, herdr. 1612, 1626; door J.C. Koenig en C. Bucher, Norimb. 1801-33); Opuscula postuma et aliorum quaedam (Han. 1604); Opera omnia (Lucca 1762-70, 12 dln., herdr. Napels 1764 vlg., 9 dln., Romae 1827-33, Florence 1840-47, beide 12 dln.)
Zijn geschilderd portret is in de Univ. Bibliotheek te Leiden; gegraveerd is het door B. Dolendo, W. Swanenburg, Cr. de Passe, e.a.
Zie: A.P.Th. Eyssell, Doneau, sa vie et ses ouvrages (bekroond Acad. des sciences, arts et belles-lettres de Dyon; vertaald door J. Simonnet) (Dyon 1860); A.P. Th. Eyssell, Les dernières années de H. Doneau in Mém. de l' Ac. de Dyon XV, 1868-69; Siegenbeek, Gesch. Leid. Hoogeschool I, 48-53, 209; II, T. en B., 61-62; W. Bisschop, De woelingen der Leicestersche partij binnen Leiden (Leid. 1867) 23-36, 83-93; J.F. Hautz, Juristenfacultät der Univ. Heidelberg (1853) 9-19; R. Stint-