dat de ander rechtzinnig gereformeerd was, doch de geschillen tusschen Remonstranten en Contra-Remonstranten als ‘schoolquestiën’ van te weinig waarde beschouwde om de scheuring te rechtvaardigen. De correspondentie is uitgegeven in een boekje Kost-verlooren of Brief aen N.N. mitsgaders eenige rymen en brieven van J. de Decker en J. Westerbaen; de brieven van de D. zijn zoo goed als geheel overgedrukt in de monografie van Jer. de Vries.
De Decker's werk treft vooral door oprechtheid en innigheid van gevoel. Het hoogst staan in dit opzicht misschien gelegenheidsdichten als bij de gouden bruiloft zijner ouders of bij den dood zijns vaders, maar ook in het bekende Goede Vrijdag komen treffende passages voor. De puntdichten en de Lof der Geldzucht, zoo dan al niet geestig, bekoren toch vaak door kernachtigheid en raakheid. De Decker's taal is krachtig en eenvoudig. Hij behoort reeds tot de navolgers van Hooft en Vondel, maar weet er nog eigen karakter en natuurlijkheid bij te bewaren. De tijdgenooten roemden vooral de netheid van zijn stijl; een uitspraak van Vondel (zie Brandt, Leven v. Vondel (Amst. 1905) 128) luidde: ‘cierlyke netheid’. Inderdaad liet hij zich aan regelmaat en zuiverheid van taal veel gelegen liggen. Hij schijnt er zelfs aan gedacht te hebben een spraakkunst uit te geven, maar heeft niet meer gedaan dan een schema ten eigen gebruike opstellen. In zijn voorrede tot de vertaling van P. Matthieu's Rampzalige Gelukzaligheden geeft hij niet onbelangrijke staaltjes (b.v. over spelling).
Hij heeft het plan gehad, maar evenmin uitgevoerd, om de schilderijen van Rembrandt in een reeks bijschriften te bezingen. Hij was nl. bevriend met den meester, die een portret van hem geschilderd heeft dat in de Ermitage te St. Petersburg hangt.
Er bestaan verschillende uitgaven van de D.'s werken. Blijkens de voorrede van J. de Decker's Gedichten, versamelt en uitgegeven door J.K. (Jacob Colom, de uitgever) (Amst. 1656) was toen reeds het een en ander van hem gedrukt. Een vermeerderde herdruk is: J. de Decker's Rijm-oeffeningen .. (Amst. 1659). Na des dichters dood verscheen Lof der Geldzucht, ofte vervolg der Rym-oeffeningen van J. de Decker ... behelzende gedichten van verscheydene stoffe (Amst. 1667). Al zijn werk werd verzameld in: J. de Decker's Rijm-oeffeningen, verdeelt in dry Boecken. (Amst. 1702). Nogmaals in: Alle de Rijm-oeffeningen van Jeremias de Decker, in beter orde geschikt, met eenige Dichten en 't leven des schrijvers vermeerdert en uitgegeven door M. Brouërius van Nidek, R.G. (Amst. 1726). (Deze uitgave was voorbereid door David van Hoogstraten, die echter vóór de voltooiing overleed). In de 19e eeuw nog bezorgde P.G. Witsen Geysbeek een uitgave: Oorspronkelijke Dichtstukken van J. de Dekker (Amst. 1827). De D's gedicht: Bedenkingen op het vijfde Lidt van het Gebedt des Heeren komt het eerst voor in 't Gebedt onzes Heeren, in rijmen uitgebreidt; door verscheide Liefhebbers der Dichtkunste (o.w.H. Dullaert en P. Asselijn) (Amst. 1658). Behalve dat hij in 1664 een vertaling van zijn vader uitgaf (zie kol. 690), verscheen van hemzelf: Rampsalige Geluksaligheden of geschiedenisse van sekere Cathaensche Vrouwe, groote Land-Rechtersche van Napels. Mitsgaders: Aenmerckingen van Staet en van Historie over 't leven van den Heere van Villeroy. In de Fransche tale gestelt door P. Matthieu,
overgestelt in de Nederduytsche door J. de Decker (Amst. 1660).
Zie: Het leven van Jeremias de Decker, in Rym-