[Dam, Mr. Willem van (1)]
DAM (Mr. Willem van) (1), ged. te Amersfoort 12 Mrt. 1596, overl. te Leiden 16 Juni 1673 N.S., zoon van Peter van Dam (1), burgemeester van Amersfoort en van Digna van Leemput(te) (kol. 680). Hij studeerde te Leiden en week, na de veroordeeling der Remonstranten in 1618, met zijn broeder, dr. Peter van Dam (2), naar Holstein uit, waar beiden genoemd worden onder de eerste bewoners van Friedrichstadt aan den Eider, in 1621 door Hollanders gesticht; Mr. W.v.D. woonde hier nog in 1623. Naar zijn vaderland teruggekeerd, werd hij in 1626 schepen te Amersfoort, in 1629 burgemeester aldaar en tevens lid der Gedeputeerde Staten van Utrecht, in welk college hij 42 jaar lang bijna onafgebroken zitting had (afscheid 10 Febr. 1671). Als burgemeester van Amersfoort zag hij zich 4 Aug. 1629 O.S. genoodzaakt om met den eersten burgemeester, de vroedschap, den krijgsraad en 16 der gequalificeerdste burgers de stad na een kort beleg over te geven aan Montecuculi. Tevoren had van Dam al het mogelijke voor het behoud der stad gedaan, zoowel door een bezoek aan den Prins in diens legerplaats voor den Bosch en door het doen werken aan de Grebbelinie als door vertoogen in de Statenvergadering te Utrecht. Desniettegenstaande werd aan v.D. - zoowel, omdat hij Remonstrant en met de dochter van Hogerbeets gehuwd was, als ook, omdat de Raad van State de aandacht wilde afleiden van door haar zelf begaan verzuim - voor een groot deel de schuld geweten van de overgave der stad. Over Amsterdam naar Utrecht gereisd om zich aldaar voor de Staten nopens zijn gedrag te verantwoorden, werd hij aldaar op last van den Raad van State gevangen genomen. 25 Sept. 1629 O.S. werd hij, met vele anderen, door dit college gevonnisd, ‘inhabiel verklaard om eenige staat of officie te mogen
bedienen’ en levenslang uit de Republiek gebannen. De wijze, waarop het onderzoek geleid was, werd scherp veroordeeld en reeds 9 Mrt. 1630 stonden de Staten van