aankwam en dadelijk weer als chef van het garnizoen optrad. Daar de onderhandelingen met de makassaarsche gezanten niet voldoende vorderden, wilde de Raad van Indië van Dam als commissaris naar het makassaarsche hof zenden. v.D. weigerde met een tweeden commissaris naast zich daarheen te vertrekken en werd op verzoek 18 Aug. 1660 uit 's Compagnies dienst ontslagen, daar hij ‘onaangesien wat vermaningen hem de Gouverneur-Generael tot continuatie van 's comp. dienst hadde tegemoet gevoert, onafscheydelyck bleef persisteren, ende om syn vrydom was aenhoudende’. Desondanks werd hij, die te Batavia bleef wonen, 1 Oct. 1661 benoemd tot Gouverneur van Banda, waarheen hij 19 Nov. 1661 vertrok en waar hij 16 Dec. d.a.v. aankwam. Vertrok 11 Mrt. 1664 naar Amboina, waar de Gouverneur plotseling overleden was, en vroeg, op Banda teruggekeerd, om diens plaats, welke hem 7 Oct. 1664 werd verleend. Na het bewind op Banda aan zijn opvolger overgegeven te hebben, vertrok v.D. 25 Jan. 1665 naar zijne nieuwe standplaats, waar hij 2 Febr. d.a.v. aankwam. 7 Aug. 1665 van Amboina vertrokken om een hem toegestaan verlof te Batavia door te brengen, kwam hij 6 Sept. d.a.v. ziek aldaar aan, werd 8 Sept. 1665 beëedigd als extra-ordinaris Raad van Indië, waartoe hij reeds bij res. van H.H. Zeventienen dd. 19 Dec. 1662 benoemd was. 5 Mrt. 1666 werd hij, op eigen aanbieding, benoemd tot commandant van een vloot van 11 schepen, die in Straat Sunda vooruitgeschoven werd in verband met het bekend worden van het uitbreken van den tweeden engelschen oorlog. Hij keerde 2 April d.a.v. te Batavia terug, en zat er nog in tal van plaatselijke commissiën. 1 Juni 1666 sloeg hij een ambassade naar China af, 5 Oct. d.a.v. evenzoo een commissariaat
naar de ‘Oostersche Quartieren’ (Makassar) met den titel van ‘superintendent’, beide met het oog op zijn voorgenomen terugkeer naar het vaderland.
10 Dec. 1666 stond de Raad van Indië v.D.'s verzoek toe om met de retourvloot naar het vaderland te mogen terugkeeren. Hij werd tot commandant dier vloot benoemd, hetgeen, met het oog op hare hooge waarde (3 millioen) en den oorlog met Engeland, opnieuw eene onderscheiding was. 26 Jan. 1667 verlieten 9 schepen onder zijn vlag en commando de reede van Batavia; 3 schepen waren reeds vooruitgegaan. Over de Kaap en de Azoren, westelijk om Ierland via de Faroër (wegens den oorlog) keerde v.D. 9 Oct. 1667 in het vaderland (Texel) terug en werd 26 d.a.v. in de Staten-Generaal ontvangen.
Mr. Johan van Dam overleed te Constantinopel op zijn terugreis naar het vaderland, komende van Smirna, waar hij zijn jongsten broeder Jacob (1) (kol. 677), had opgezocht. Hij was niet alleen een dapper man voor den vijand, doch ook een streng en rechtvaardig bestuurder, die een open oog had voor de belangen der Compagnie en voor die belangen optrad, waar hij ze door vreemden invloed of door onrechtmatig optreden van 's Compagnies dienaren bedreigd achtte (Banda en Amboina).
Zie: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned. Indië, 7e volgr. VI (1908) 1 vlg.; Indische Gids, Jan. en Febr. 1908; Navorscher 1908, reg.
van Dam van Isselt