[Dam, Jacob van (3)]
DAM (Jacob van) (3), geb. 10 Mrt. 1785 en gest. 25 Dec. 1865 te Aarlanderveen, werd in 1820 te Leiden bevorderd tot veearts 2e klasse. Hij vestigde zich te Aarlanderveen, hielp 28 Juni 1848 het Centraal Veeartsenijkundig Genootschap stichten en werd in 1851 correspondent van de Landhuishoudkundige School te Groningen. Op 30 Aug. 1865 werd hij toegevoegd aan de commissie tot bestrijding der runderpest, waarvoor hij echter om gezondheidsredenen bedankte. Van Dam nam een werkzaam aandeel aan de vergaderingen der veeartsen en heeft veel bijgedragen tot den opbouw der nederlandsche veeartsenijkunde. Hij was voorzitter van de Zuidhollandsche Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde, en lid van verdienste van de Veeartsenijkundige Vereeniging in Noord-Holland.
Hij schreef bijdragen in de Verhandelingen der Maatschappij ter bevordering van den Landbouw XVII; in Het Repertorium, 2e en 3e jaargang; in de Verhandelingen over verschillende Veeartsenijkundige Onderwerpen 1851, 1853 en 1855; in de Verzameling van Veeartsenijkundige Bijdragen 1860; in het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt I; in de Landbouw-Courant, enz. over verschillende onderwerpen de veeartsenijkunde of de aanverwante wetenschappen betreffende. Niet zelden gaf hij ook daarbij blijk van zijn dichterlijken aanleg; hij gaf uit: Gedichten (Haarl. 1821); Nieuwe en verspr. Ged. (Gron. 1840); Dichtbloemen (Leeuw. 1847); Nieuwe Ged. (Leid. 1854); Gedachtenisbundel voor mijne Kinderen (Leid. 1857).
Schimmel