bezit van C. zijnde hss. van Descartes. Van de rijke, door Theod. Graswinckel bezongen verzameling curiosa, mineraliën, insecten, portretten en meda illes, moet in 1655 verschenen zijn een Catalogus Musaei Andreae Colvii; blijkens schrijven aan Joh. de Witt van 14 Oct. 1660 wenschte hij haar toen van de hand te doen. In 1666 nam hij wegens hoogen leeftijd emeritaat. Aan Paulus Colomesius, die zijn bibliotheek bezocht, toonde C. een menigte brieven van Scaliger, Casaubonus, Fulgenzio Micanzio, den opvolger van Sarpi, e.a. Behalve met genoemden stond hij ook in briefwisseling met Polyander van Kerckhoven, George Doublet, Elisabeth van Bohemen, Dion. en Is. Vossius, Diodati, Golius, Is. Gruterus, Adr. Heereboord, Ant. Vivien, A. Vorstius, A. de Bie, Focanus en J. Lydius (berustende op de leidsche univ. bibl.); met A.M. Schuurman, op wie hij ook latijnsche, fransche en italiaansche gedichten maakte (leidsche en utrechtsche univ. bibl., oudheidkamer Franeker); met Const. Huygens (Leiden univ. bibl., Amst. kon. Ac. en Londen, Br. Mus.); met Nic. Heinsius en Cunaeus (Leiden, univ. bibl.) en Naeranus (Amst. rem. gem.). Gedrukt is Salmasius' brief aan hem de Caesarie et coma (Lugd. Bat. 1644, vert. Dordr. 1645) en C.'s brief aan Joh. van Beverwijck in diens Epistol. quaest. de vitae termino fatali an mobili (Dordr. 1634) 152-167; voorts brieven tusschen C. en Jac. Crucius (in diens Mercurius Bat. (1661) 218, 360, 425, 462, 633), G.J. Vossius (Epp. (1691) I, 74, 267, 376, 428, 439-40; II, 280-81, zie voorts ook 308, 313, 367), Salmasius (Epp. (Lugd. Bat. 1656) 147; Burman, Sylloge II, 617), Dan. Heinsius (Burman, Sylloge II, 461), A.M. Schuurman (Schotel,
A.M. Schuurman, ('s Hert. 1853) 106, 115), Chr. Huygens (Oeuvres compl. I (La Haye 1888) 321, 22, 75, 80, 452, 70, 86), Descartes (Oeuvres I (Paris 1897) 380; III (ib. 1899) 247, 646, 680; IV (ib. 1901) 7) en Elisabeth van Bohemen (ald. XII (1910) 485). Gedrukt is nog een gedicht van C. op den gouden kop van C. de Witt (Tweede deel van 't swart toneelgordijn enz. (anno 1677) 16, 17); andere zijn vermeld bij Schotel, Kerkel. Dordrecht I (Utr. 1841) 320-3. Volgens dezen bezat C. nog een onvoltooid werk van Sarpi ‘de geheimen des pausdoms’; hij vertaalde ook uit het italiaansch een aan Nic. Vivien opgedragen en door een brief van hem voorafgegaan geschrift als Historia inquisitionis P. Paoli Veneti, cui adjuncta est Confessio fidei quam ex italica lingua latinam fecit A. Colvius (Rott. 1651), in het nederlandsch vertaald door N.N. (Utr. 1651). (Haller Bibl. III, 443).
C.'s portret, geschilderd door Jac. Cuyp en 1646 in koper gesneden door Sal. Savry is in Balen, Beschr. van Dordrecht (ald. 1677) 225. In den Cat. der hss. nagelaten door Jac. Koning Amst. 1833) 76 wordt eene autobiographie van hem vermeld. Uit zijn huwelijk sproten Nicolaas, die volgt, en Agneta hiervoor.
Zie: H.S. met aanteekeningen over Berck's reis naar Italië 1623-1627 door A. Buchelius op univ. bibl. Utr. (No. 843); Balen, Beschr. van Dordrecht (ald. 1677) 194, 1088, 98, Colomesius, Opuscules 110; Valentijn, Oud- en Nieuw-Oost- Indiën I (Dordr. Amst. 1724) 119; Schotel, Letter- en Oudheidk. avondst. (Dordr. 1841) 61, 83, 119, 162; de Jonge, Nederl. en Venetië ('s Grav. 1852) 145, 368; Collection de doc. inédits I (Paris 1873) 128; Navorscher XXIV (1874), 409; Verslag archief gem. Dordrecht (1886), 4; Cat. bibl. gem. Dordrecht (1898) iv; Bull. pour l'hist. des églises wallonnes III (1888)