[Charlotte Flandrina, gravin van Nassau]
CHARLOTTE FLANDRINA, gravin van Nassau, geb. te Antwerpen op 't kasteel 18 Aug. 1579, gest. in het klooster
St. Croix bij Poitiers 10 April 1640, begr. 2 Mei op 't koor der abdij, vierde dochter van prins Willem I en Charlotte van Bourbon. De Staten van
Vlaanderen, haar peters, legden haar bij haren doop, die volgens gereformeerden ritus plaats had, ƒ 2000 's jaars toe. Op verzoek harer nicht, Madeleine de Longwy, de tot het protestantisme geneigde abdis van de Cisterciënser abdij Paraclet in Champagne, werd zij reeds een jaar later aan deze ter opvoeding afgestaan; zij bleef er ook na den dood harer moeder (1582). Aan de katholieke Kerk bleef zij onafscheidelijk getrouw; zij trachtte ook later nog hare zusters voor haar geloof te winnen, onderscheidde zich ook overigens door een vromen ijver en voelde zich volkomen gelukkig in haar kloosterleven, dat zij in 1594 voorgoed aannam. Zij werd later, 19 Aug. 1605, abdis van het klooster de la Sainte Croix bij Poitiers, waar zij hare tante opvolgde, en voedde daar den jongen Henri de la Tour, prins van Tarente, zoon van hare nicht Marie de la Trémoïlle, op, totdat deze het klooster ontvluchtte. Zij gevoelde veel voor de werkzaamheid der Jezuïeten, die de zielezorg voor het klooster hadden, en verdedigde hen in 1637 tegen de klachten van Duvergier de Hauranne, den vriend en medestander van Jansenius, die den bisschop van Poitiers had bewogen den Jezuïeten die zielezorg te ontnemen; hare pogingen bij den jongen Lodewijk XIII had het herstel der Jezuïeten in hunne rechten te Poitiers ten gevolge. Op de bekeering van haren talentvollen neef, Johann Ludwig van Nassau-Hadamar, tot de roomsche Kerk had zij grooten invloed. Zij overleed, hoog geëerd
wegens hare streng-katholieke vroomheid. Lieven de Beaufort, Prins Willem I, III, 738, beschrijft haar als ‘kort van gestalte en zeer hardhoorend’.
Brieven van haar bij Marchegay, Elisabeth de Nassau (Les Roches Baritaud 1875).
Over haar: Claude Allard, Miroir des âmes religieuses ou la vie de ... Mad. C.F. de Nassau (Poitiers 1653), waarin ook haar gegraveerd portret voorkomt; H.J. Allard, Charlotta Flandrina van Nassau en Louisa Hollandina van Bohemen in Studien II (1890); Naber, Prinsessen van Oranje en hare dochters in Frankrijk (Haarlem 1901) 87 vlg.
Blok