[Buddingh, Derk]
BUDDINGH (Derk), verdienstelijk onderwijzer en letterkundige, 18 Dec. 1800 te Driel in de Betuwe geb. en 16 April 1874 te Utrecht overl. Op zijn 20ste jaar werd hij secondant in den Haag aan de school van Oudemans en Dill. Na zijn huwelijk met J.C. Eichholtz in 1830 opende hij een instituut voor onderwijs en opvoeding in laatstgenoemde stad, waarvan hij aan 't hoofd der jongens-, zijn vrouw aan 't hoofd der meisjesafdeeling stond. Omstreeks 1840 richtte B., in vereeniging met anderen het Ned. Onderwijzersgenootschap op, dat onder zijn voorzitterschap bij Kon. Besl. van 15 Maart 1844 werd erkend en weldra tot grooten bloei zou komen. In genoemd jaar telde het reeds meer dan 400 leden. In 1842, na den dood van zijn vrouw, hief hij zijn instituut op en werd leeraar in de duitsche taal en letterkunde aan de delftsche academie, waaraan hij ruim 20 jaren werkzaam bleef, de beide laatste jaren tevens als leeraar in de aardrijkskunde en bibliothecaris. In 1864 gepensionneerd, vestigde hij zich metterwoon eerst te Abcoude, daarna te Utrecht, waar zijn dochter directrice van de hoogere burgerschool voor meisjes was. B. ondernam in 1850 een reis door de Vereenigde Staten van N.-Amerika en schreef een groot aantal werken, waarvan wij alleen noemen: Archief voor de geschiedenis van opvoeding en onderwijs (1833-39); Eddaleer of handboek voor de Noordsche mythologie (1837); Over oude en latere drinkplegtigheden, vooral der Scandinaviers, Germanen en Nederlanders (1842); Mirakelgeloof en mirakelen in de Nederlanden (1845); Geschiedenis van opvoeding en onderwijs (1846); Luther als schoolhervormer (1848); De kerk, school en wetenschap in de Vereenigde Staten van N.-Amerika (1852-53, 3 dln.); Dordtsche
stemmen (1853-56, 3 dln.); Dietsche taal en poëzy (1859); de Dietscher Jacob van Maerlant (1869); Wandelingen door de Betuwe ter opsporing van Germaansche, Bataafsche en Romeinsche oudheden (1854-60); Het Boetregt (1862); Nieuwe wandelingen (1865) en Mijn laatste woord over den dichter Jacob van Maerlant (1874).
Zie J.J.F. Wap in Levensber. Letterk. 1876, 125.
Zuidema