[Brunings, Christian Junior (2)]
BRUNINGS (Christian) Junior, (2) geb. te Homburg vor der Höhe 13 Aug. 1756, overl. te Leiden 30 Mrt. 1826, was de zoon van Gottfried Christian Brunings, hofprediker van den landgraaf van Hessen-Homburg, en Rosine Thelusson. Hij kwam, aangemoedigd door het succes van zijn beroemden neef, naar Nederland, en werd in 1782 door het hoogheem-raadschap Rijnland in plaats van dr. J. Engelman benoemd tot toeziener in het kwartier van Spaarndam. In 1797 werd hij benoemd tot directeur van de werken tot droogmaking der Nieuwkoopsche Plassen. Deze droogmaking is zijn hoofdarbeid geweest. Ook aan de droogmaking van de Mijdrechtsche Plassen was hij reeds in den franschen tijd werkzaam.
Bij de 2de organisatie van den waterstaat werd hij bij besluit van het staatsbewind van 26 Juli 1800 benoemd tot commissaris-inspecteur, later, bij de 6de organisatie, werd hij bij keizerlijk decreet van 20 Febr. 1811 ingénieur en chef, terwijl hij bij de ministerieele beschikking van 12 Maart 1811 niet genoemd werd en daardoor in de 2de klasse gerangschikt werd. Van de uit nederlandschen in franschen dienst overgegane hoofdambtenaren werden alleen van Ommeren, A. Blanken, Peereboom en C.L. Brunings in de 1ste klasse gerangschikt; laatstgenoemde was zijn 19 jaren jongere broeder. Aan die onrechtvaardigheid werd een einde gemaakt bij de 7de organisatie, toen Brunings bij koninklijk besluit van 25 Dec. 1816 tot hoofdingenieur 1ste klasse benoemd werd. In alle betrekkingen bleef hij met denzelfden dienst belast. Behalve voor de bovengenoemde heeft hij vele ontwerpen voor andere droogmakerijen gemaakt, waaronder, gezamenlijk met A. Blanken Jz. dat voor de droogmaking der Zuidplas, welk ontwerp door dezen 24 Aug. 1816 werd ingezonden; de droogmaking is eerst na hun beider overlijden uitgevoerd.
Een uitvoerig ontwerp tot droogmaking der Waverveensche Plassen werd 26 Oct. 1816 door Brunings ingezonden. Men krijgt den indruk, dat hij in de laatste levensjaren weinig meer gepresteerd heeft. Bij brief van 4 Mrt. 1820 deelt J. Blanken mede, dat de droogmaking van de Mijdrechtsche plassen, toch slechts 1037 morgen (nog geen 900 H.A.) groot, mislukt is. Hij raadt dus het droogmaken der Waverveensche plassen af. Brunings zeide wel, dat de wellen zich in het algemeen na eenigen tijd sluiten, maar Blanken bracht daartegen in, dat de bodem der Waverveensche plassen 6 à 8 voet (1.90 à 2.50 M.) dieper dan die der Mijdrechtsche droogmakerij ligt. De droogmaking heeft eerst vele jaren later plaats gehad. Brunings woonde sedert 1797 te Oudshoorn, na 1808 te Leiden. Bij koninklijk besluit van 6 Oct. 1824 werd hij met 1 Nov. d.a.v. gepensionneerd. Slechts ruim een jaar genoot hij van zijn pensioen. Hij was gehuwd 19 Juli 1784 met Anna Elisabeth de Haan, geb. 22 Jan. 1754 te Amsterdam, die 24 Apr. 1824, te Leiden overleed. Hij werd in 1793 lid van de Hollandsche Maatschappij der Weten-