[Bruining, Petrus]
BRUINING (Petrus), zoon van G. Bruining en W. de Kemp, werd geb. te Berkel 19 Dec. 1802; en overl. 9 Dec. 1855. Hij trad reeds op 12-jarigen leeftijd in 's lands zeedienst, maakte als stuur-mansleerling en buitengewoon adelborst eenige buitenlandsche reizen mede en werd in Febr. 1817 voor 's rijks rekening toegelaten tot de studie aan de artillerie- en genieschool te Delft. In 1820 keerde hij als adelborst 1e kl. tot het werkelijke zeeleven terug; in 1823 werd hij bevorderd tot buitengewoon luit. ter zee en in 1826 tot luit. ter zee 2e kl. In 1828 nam hij deel aan de expeditie op Celebes; in 1831 was hij tegenwoordig bij de vijandelijkheden op de Schelde tegen België en daarna bij de verdediging der citadel van Antwerpen. Gedurende 1835-38 was hij, als luit. ter zee 1e kl., adjudant van den kommandant der zeemacht in Oost-Indië en vervolgens 3 jaar achtereen kommandant van een koopvaardijschip. In 1844 kreeg hij het bevel over 's rijks schoener ‘de Lansier’. Met dit schip bezocht Bruining in het belang van den nederl. handel de kust van Guinea, begaf zich van daar naar Indië en bleef er tot 1847. Bij zijn terugkomst in het vaderland werd hij bij het ministerie van marine gedetacheerd en kreeg daar verschillende opdrachten. Verder werd hem het opnemen en beschrijven van de rivieren en gaten in de zuiderkwartieren, met betrekking tot de lands-verdediging, opgedragen. Een uitvoerig rapport was daarvan het resultaat. In April 1849, na inmiddels tot kapitein-luit. benoemd te zijn, werd hem het bevel over de brik ‘de Sperwer’ opgedragen. Op zijn verzoek werd B. in Oct. 1851 gepensionneerd, doch bleef zich, nu met de pen, wijden aan de belangrijkste marine-kwesties.
Zijn voornaamste geschriften zijn: De positie van den Helder in Verhandelingen en berigten betrekkelijk het zeewezen 1851; Beschouwingen over een verbeterd militair strafwetboek, ibid. 1852; De oorlogsmatroos en de woekeraars, geschetst door Veritas (Amst. 1854); Eenige denkbeelden betrekkelijk het militaire wezen en de opleiding bij de marine (1852); De reede van Batavia in Verhandelingen als boven 1852-53; Gedachten over maritieme onderwerpen, door X. (Utrecht 1854-55, 5 stukjes).
Zie: P.M. Netscher in Alg. Konst- en Letterbode, Jan. 1856, overgenomen in Handel. en Geschriften Ind. Genootschap IV (1857) 278 vlg.
Muller