[Bronckhorst en Batenburg, Dirk I van]
BRONCKHORST en BATENBURG (Dirk I van), overl. 1454, zoon van Gijsbert, heer van Batenburg en Anholt en Margaretha van Gemen, werd heer van Gronsveld door zijn huwelijk met Catharina, oudste der drie dochters uit het huwelijk van Hendrik III, heer van Gronsveld en Aleidis van Oupeye, beide begraven in de oude Minderbroederskerk te Maastricht (thans Rijksarchief). Hij overleed te Nijmegen in 1454 en werd begraven in de kerk der Minderbroeders aldaar, waar zijn vrouw reeds sinds 1444 rustte. Zijn vrouw bracht hem ook de heerlijkheden Oost bij Eysden en Rimburg aan. In 1424 werd hij met ridder Jan Schellart van Obbendorp, door hertog Arnold van Gelder naar Kleef gezonden om over een verbond te onderhandelen. Hij nam ook in 1436 deel aan het verbond der Staten te Nijmegen gesloten en in 1447 onderteekende hij als hoogschout van Kleef de conventie tusschen hertog Jan I van Kleef en Willem hertog van Gulick en Berg met de Staten van hun landen. Hij was zeer rijk, want 13 Maart 1450 kon hij aan hertog Adolf van Kleef 12000 rijnsche guldens leenen, eene buitengewoon groote som voor dien tijd, en waarvoor hij het dorp Uden, in het land van Ravestein, in pand kreeg. Met al die operaties ten gunste van den kleefschen hertog vergat hij de belangen van zijn gelderschen souverein, die hem in 1448 beschuldigde niet voldoende voor zijne belangen gezorgd te hebben, en dat in een tijd, toen hij belast was zijn jeugd te leiden. Hij is vooral bekend door zijn pelgrimstocht naar het H. Land met Jacob I, graaf van Horn, Willem van Vlodorp, voogd van Roermond, en Willem van Ghoer, drossaard van het land van Horn. Bronckhorst werd er volgens oud gebruik tot ridder geslagen door den hertog van Kleef. Na een
verblijf van 12 of 13 dagen in de H. Stad keerden zij over Jaffa, Cyprus, Rhodus en Candia terug. Te Ancona scheidden de tochtgenooten van elkaar; de heeren van Horn en Batenburg gingen regelrecht naar Rome en reisden van daar naar Brussel. Deze pelgrimstocht werd vereeuwigd door een afzonderlijk relaas, meegedeeld door van Spaen in zijn Proeven van Historie en Oudheidkunde 85-95, en in het bekende lied van de drie Lantsheeren meegedeeld door Hoffmann von Fallersleben in zijn Horae Belgicae XI, 165 uit het Liedekensboeck van Jan Roulans, en door Willems in zijn verzameling vlaamsche liederen, overgenomen met belangrijke aanteekeningen in deel IX, 205-216 en volg. en in deel XL, 40-60 der Publications de Limbourg.
Flament