[Bortel, Gomarus of Gommer van]
BORTEL (Gomarus of Gommer van), geb. te Rotterdam 4 Jan. 1660, overl. 7 Dec. 1724, schoonzoon van P. Adrszn. Verduyn, met wiens dochter Marie hij April 1684 huwde, was één der groote amsterdamsche chirurgen uit het laatst der 17e en het begin der 18e eeuw, die zoowel door Ruysch en Titsingh als in het Wapenhuis herhaaldelijk ter sprake gebracht werd. Hij behoorde tot regeerende families der chirurgen en werd o.a. op 18 Oct. 1689 tot collegiemeester benoemd. Vooral als een bedaard en voorzichtig operateur van den steen heeft hij zich een grooten naam verworven. Behalve in Amsterdam was hij ook, sinds 4 Nov. 1719, te Leiden stadslithotoom. Hij was een goed verloskundige en een van de drie vertalers van Portal, Practijck der Vroedmeesters (1690).
Zie: J. Oosterwijk, Op het afsterven van den beroemden geneesheer. Gom. v. Bortel (1724); A. Titsingh, de Verdonkerde Heelkunst (1730) passim; F. Ruysch, Alle de werken (1774) 796 en passim.
A. Geyl