tegen hem (v.H.) zouden moeten verklaren (Gids, 1902, III, 63). In 1866 was hij als minister van justitie in het conservatieve cabinet Heemskerk - van Zuylen een der krachtigste elementen van dit ministerie, daar dit als anti-liberaal ook moest steunen op de katholieken, bij wie Borret steeds hooger stond aangeschreven, naarmate zij zich meer van het liberalisme afwendden. Meer dan openlijk bleek, moet hij op dit gewichtig tijdstip van kentering in de katholieke politiek invloed op de houding der zijnen hebben uitgeoefend. Nuyens zinspeelt er vrij duidelijk op in een brief aan Fruin, dat ‘Borret in overleg met een, die aan de R.C. de richting wees, oorzaak was van le revirement des catholiques in 1866’. Met dien eenen kan alleen mgr. Smits en zijn invloedrijk orgaan de Tijd bedoeld zijn, gelijk dezelfde Nuyens trouwens elders niet onduidelijk te kennen geeft (vergelijk Görris, Nuyens beschouwd in het licht van zijn tijd, 159 met Nuyens, Gesch. v.h. Ned. Volk v. 1815 t.o. onze dagen IV, 124). Bij het hevig conflict tusschen Kroon en Parlement (motie-Keuchenius, 1866) sprak hij zich vastberaden voor kamerontbinding en een ‘koninklijk’ ministerie uit, waarin de meeste katholieken hem volgden. Hij sloot de ontbonden en opende de nieuwe Kamer in October 1866, bij welke laatste gelegenheid zijn woorden, dat ‘aan de Kamer binnen de grenzen van haar werkkring de behartiging van 's lands belangen zou zijn toevertrouwd’, veel ergernis verwekte. De dood, die hem een jaar daarna verraste, belette hem blijvend werk te verrichten. Zijn overlijden was een zware slag voor het toch reeds wankele ministerie, dat bovendien de onhandigheid beging hem door
een nietkatholiek te vervangen. De onbewezen aantijging van Nippold (Die R.K. Kirche im Königr. der Niederl. 433) dat ‘das Justizministerium-Borret die Rechtspflege den klerikalen Absichten dienstbar machte’ verdient geen aandacht en munt trouwens niet uit door helderheid. Eenigen schijn van waarheid heeft de meening van denzelfde, dat Borret de vereeniging der ‘ultramontanen’ tot een staatspartij zou tot stand gebracht hebben, mededeeling die hij ontleent aan een indertijd opzienbarend artikel in de Gids (1874, III, 60). Doch ook dit is niet waar. Een stoot in die richting heeft hij gegeven, doch de katholieken waren nog ver van een georganiseerde partijvorming af. Borret werd met buitengewoon militair praalvertoon begraven, waaraan men volgens v. Welderen Rengers (Parlementaire Gesch. v. Ned.2 II, 29) ‘geheime bedoelingen van het cabinet toeschreef’, welke, is mij niet duidelijk. Canelle en N.W.J. de Roode hebben zijn portret op steen geteekend.
Zie literatuur bij A.J.L. Borret (kol. 421) en verder: Kathol. Illustratie I, 137; v. Welderen Rengers, Parlem. Gesch.2, register i.v.; Albers, Gesch. v.h. Herstel der Hierarchie (1903) register i.v.; Nuyens, IV, 124, 128; de Tijd, 13 Nov. 1867.
Görris