[Borne, Otto van]
BORNE (Otto van), Ost de Burne, edelman uit het GuIiksche, aldus genoemd naar het plaatsje Born (oudtijds Borne, ten n.w. van Sittard) zoon van Gozewijn I, genoemd in 1150 en 1174. Hij was vazal van den graaf van Loon voor goederen onder Blerik en Horst gelegen, en volgde graaf Lodewijk naar Holland, evenals Rutgerus de Merheim; deze beide heeren vluchtten met Ada op den leidschen burcht en werden na de inneming gevangen genomen. Heer Otto werd echter spoedig weer losgelaten, in 1206 is hij een der gijzelaars van graaf Lodewijk voor juiste nakoming van diens verdrag met Brabant, terwijl in het volgend jaar zijn zoon Reinerius in dezelfde positie kwam tegenover Engeland. In 1218 was heer Otto getuige in een stuk van Arnold III, graaf van Loon, en in 1219 droegen hij, zijne vrouw Petronella en zijne zoons het patronaat der kerken Blerik en Horst, met goedvinden van hun leenheer, aan de abdij Averbode op; in 1224, toen Engelbert aartsbisschop van Keulen de goederen dier abdij in zijne bescherming nam, was heer Otto reeds dood.
Men vindt een en ander over Otto van Borne bij Kluit, Hist. crit. I, 189, noot 38, en over het geslacht: A. Perreau, Recherches sur les seigneurs de Born et sur leurs monnaies in Revue de la numismatique belge I (1842) 365 vlgg. (De munten zijn allen van heeren uit het huis Valkenburg). Verder zie men: G. Peeters, Geschiedkundige beschrijving van het aloude kerspel Blerick bij Venlo in: Publ. Limbourg VII (1870) 233 vlgg., alwaar als bijlagen oorkonden, waarvan enkele ook bij Sloet, Oork. Gelre, afgedrukt. Men zij er op bedacht, dat vele oudere schrijvers, afgaande op de spelling Burne, hem ten onrechte tot een lid van het geslacht van Buren hebben willen maken.
Obreen