landerijen in de Schermeer, Egmondermeer, onder Bergen en te Oudcarspel.
Omstreeks 1736 ving B. aan zich gelegen te laten liggen aan het verleden zijner woonplaats en harer omgeving. In 1740 togen hij en vijf vrienden ieder afzonderlijk uit, om in een 40-tal noordhollandsche dorpen de jaartallen en opschriften op gebouwen, klokken, kerkglazen en borden af te schrijven, en voorts alles aan te teekenen wat zij wetenswaardigs konden vinden of vernemen. Hij maakte hiervan een geheel en voorzag dit van afteekeningen der kerken en andere hoofdgebouwen. In grooter formaat heeft hij de van 1733 tot 1741 genomen schetsen overgeteekend en met eenige copieën naar bestaande prenten aangevuld tot Een honderd meest Noordhollandsche Gezigten. In 1746 voltooide hij het eerste deel van een handschrift in gr. 8o. getiteld: d'Oorsprongh en eersten Opkomst en aloude gebeurtenissen der Batavieren nu Hollanderen enz. kortelijks in een getrokken en beschreven. Het berust, evenals de beide vorige werken, thans in Alkmaars gemeente-archief. Van 1749 dateert een in 1896 door de firma M. Nijhoff bezeten. handschrift: Korte aantekeningen en afbeeldingen der drie Egmonden, bevattende beschrijving en kronijk 690-1749, met plattegrond en 21 teekeningen in sepia van de abdij, het slot enz. In druk verschenen: Aenmerkingen over Alkmaers Stede-recht. Ter gelegentheyt van het voortbrengen van eenige bezwaernissen daer tegen (Alkm. 1741; de ‘bezwaernissen’ waren geopperd door mr. C. van Bijnkershoek in zijne Quaestiones juris publici); Tegenwoordige toestand van Egmond aan Zee, of Korte Beschrijvinge en Oudheidkundige Aanteekening van Egmond, de instorting van deizelfs Tooren, en eene Herberg (Haarl. 1741); Beschryving van den Dorpe Egmond aan Zee, in deszelfs tegenwoordigen
Toestand; Behelzende een Naukeurig Verhael van de Instortinge van het eerste en overige gedeelte des Kerktoorens: nevens eenige Aenmerkingen over de Smalle streek Duins tusschen Egmond en Egmond op den Hoef en 't Gevaar 't welk daar door zoude kunnen ontstaan (Haarl. 1743; het is een eenigszins gewijzigde en vermeerderde herdruk van het vorige boekje, waarvan eenige regelen den heer Six van Wimmenum hadden mishaagd); Stefanus de Diaken en Eerste Martelaar, ten voorbeelde in Rym gebragt. (Alkm. 1743; rijmelarij ten betooge, dat de in de kerken verzamelde aalmoezen tot onderhoud der armen en geenszins tot andere doeleinden gebezigd moesten worden); Alkmaar en deszelfs Geschiedenissen uit de nagelaten papieren van Simon Eikelenberg, en veele andere echte stukken en bescheiden, beschreven (Rott. 1747); Elkelenberg had bij zijn overlijden zijne geschiedenis van Alkmaar slechts tot 1300 in handschrift voltooid (verschenen in 1739) en bevolen, dat zijne stukken en aanteekeningen, tegen zekere gift aan den boedel, burgemeesteren moesten aangeboden worden, om zijn aangevangen geschiedenis te doen voltooien en ter drukpers te brengen. Boomkamp, al stond hij ook als geschiedvorscher en schrijver ten achter bij zijn voorganger, nam deze taak op zich en bracht het tot 1600, zijnde een voorgenomen vervolg achterwege gebleven. Al heeft hij zich meermalen vergist, toch heeft hij een nuttigen en te waardeeren arbeid verricht.
In de bij J. Bosch te Haarlem uitgegeven Leerzame Verlustingen 3e deel, 4e stuk, is van B. opgenomen een Bericht wegens een zeker soort van Langhalsde Mosselen, 17 September 1742 voor Egmond aan Zee, met een stuk hout komen aanspoelen. Nog heeft hij van zijn vader in het licht gegeven een tiental