[Bommel, Martinus Josephus van]
BOMMEL (Martinus Josephus van), geb. te Tilburg 14 Sept. 1790, overl. te St. Michiels-Gestel 18 Juni 1864, zoon van Cornelis Adrianus van Bommel en Maria Alegondisvan Liemdt. Na zijne lagere studiën te hebben voltooid, ging hij naar het seminarie en mocht op 27 Jun. 1821 het H. priesterschap ontvangen te Munster. Nog geen maand nadat hem de H. Wijding was toegediend, werd de jonge priester door zijne kerkelijke overheid op 18 Jul. (1821) benoemd tot procurator van het seminarie te Herlaer. Na een vijftal jaren dien post te hebben bekleed, kreeg hij op 2 Oct. 1826 zijne aanstelling van kapelaan te Berchem (N. Brab.). Slechts drie jaren heeft hij dien post vervuld, daar hij 10 Nov. 1829 naar bovengenoemd seminarie werd teruggeroepen om de functie van procurator weder op zich te nemen.
Niettegenstaande de zware zorgen aan dit ambt verbonden, werd van Bommel 30 Maart 1842 aangesteld tot vice-directeur en 11 Febr. 1851 tot directeur van het instituut voor doofstommen te St. Michiels-Gestel. Hij nam enkel het beheer van het instituut op zich, en liet het onderwijs over aan de professoren. Met de grootste zorgvuldigheid en met voorbeeldigen ijver behartigde deze werkzame priester tegelijkertijd de tijdelijke belangen èn van het seminarie èn van het instituut.
Zijn jongere broeder Dionysius Antonius was rector te Rethy, geb. 9 Juni 1798 en overl. 9 Sept. 1844.
Ebeling