[Bomelius, Henricus]
BOMELIUS (Henricus), geb. ± 1500 te Zaltbommel, overl. 1570 te Duisburg, opgeleid aan de school te Deventer, later misschien ook te Utrecht, studeerde te Keulen, waar hij in 1520 (minder waarschijnlijk 1522) werd ingeschreven. In 1522 tot priester gewijd, werd hij monnik in het St. Hieronymusklooster te Utrecht en rector van het St. Magdalena-convent aldaar. Hij begon echter spoedig reformatorische denkbeelden te koesteren en verliet daarom in, of waarschijnlijk reeds vóór, 1536 Utrecht en gaf zijn geestelijke functiën op. Het eerst schijnt hij in den Bosch gepredikt te hebben, maar al spoedig moest hij het land verlaten. Hij was achtereenvolgens te Kleef en te Meurs werkzaam; daar bewerkte of althans voltooide hij zijn Bellum Trajectinum, waarvan de voorrede is gedagteekend te Meurs, 1 Aug. 1539. Van Meurs werd hij in 1542 naar Wezel geroepen om onderwijs te geven aan de school; zijn ambt aanvaardde hij 3 April 1543. In Jan. 1553 verwisselde hij zijn praeceptoraat voor het predikambt in zijn woonplaats. In 1560 werd hij predikant te Duisburg, waar hij in 1570 is gestorven.
Het eerste geschrift van Bomelius was de Summa der godliker Scrifturen, bewerkt naar de latijnsche Oeconomica Christiana, het eerste geschrift, dat met name als kettersch bij keizerlijk plakkaat werd verboden (oude drukken van 1523, 1526 en z.j., ook vert. in het nederd., fransch, eng. en ital.; uitg. met hgd. vert. door Benrath, Jahrb. f. prot. Theologie VII, 127 vlg. en afzond. Leipzig 1880; nieuwe uitg. van van Toorenenbergen, Leiden 1882). Gedurende zijn verblijf te Wezel schreef Bomelius verschillende theologische werken: Deutsche Theologie (Wezel 1553); Lamentationes Petri seu novus Esdras (s.a.), misschien de nederduitsche vertaling van de augsburgsche confessie (Wezel 1558); onuitgegeven bleef: de Priscis ecclesiae ritibus deque Sacrorum inde ab Apostolorum aetate usque ad nostra tempora principiis et successione (H.S. in Teschenmacher's bibliotheek). Maar zijn voornaamste werk is zijn Bellum Trajectinum, waarin hij den ondergang van het oude utrechtsche bisdom (1525-1528) als ooggetuige en tijdgenoot beschrijft en dat nog steeds voor deze periode een betrouwbare bron is. Het H.S., dat in 1539 werd voltooid, kwam in handen van Geldenhauer, die het in 1542 uitgaf in zijn Germanicarum historiarum illustratio nunc primum excusa (Marpurgi, in officina Christiani Egenolphi) 30-55. Een nieuwe uitgave bezorgde B.J.L. de Geer in Werken Hist. Gen., Nieuwe Reeks no. 28, naar die van 1542, met gebruikmaking van een H.S. van Lap van Waveren, thans in de acad. bibl. te Utrecht (cat. no. 796). Andere HSS., door de Geer niet gebruikt, berusten te Hamburg (stadsbibliotheek, afk. van Uffenbach) en te Rome (Vaticana).
Zie: Krafft in Monatsschrift für Rheinisch-Westphälische Geschichte II, 226 vlg.; Bellum Trajectinum Henrico Bomelio autore (Werken H.G. als boven, Utr. 1878) inleiding; S. Muller Fzn., Lijst van Noord- Ned. kronijken (Werken H.G., Nieuwe Reeks no. 31. Utr. 1880) 48; Sepp, Polemische en irenische theologie (Leiden 1881) 95 vlg.; de bovengenoemde uitgaven van Benrath en van Toorenenbergen; Reitsma, Gesch. van de Hervorming en de Hervormde Kerk