en syndicus der stad Groningen, in 1537 in dienst van Karel V en met een zending naar Luneburg belast. 27 Dec. 1540 werd hij opnieuw tot secretaris der stad Kampen benoemd; in die qualiteit ordende hij het archief en legde een repertorium van de stedelijke priviligiën en rechtsboeken aan, dat zich nog ten archieve bevindt. 1 Juli 1553 werd hij ongevraagd uit den stadsdienst ontslagen. In 1554 was hij te Amersfoort, in 1555 of 1556 te Aken. Waar en wanneer hij is gestorven, is onbekend. Hij is geen abt van Gerkesklooster geweest, gelijk wordt gezegd; zijn verwantschap met Johannes Bogerman (1), (kol. 389), die zijn zoon genoemd wordt, is onzeker.
Bogerman heeft in hs. een werk nagelaten: Over den oorsprong der Vriezen, hunne voornamen en spreekwoorden, door Wassenbergh in zijn Taalkundige Bijdragen tot den Frieschen tongval 167, gebruikt en geroemd; vgl. ook de Wal, De claris Frisiae jurisconsultis 34. Zijn voornaamste werk is evenwel zijn kroniek: De annalibus quaedam nota, die zich aansluit bij die van zijn voorganger Joh. Byndop en de geschiedenis van Kampen beschrijft van 1503 tot 1512 en van 1542 tot 1547; zij is wat beknopt en abrupt, maar schijnt in het algemeen betrouwbaar. Het hs., ten stadsarchieve van Kampen, is uitgegeven door de Vereeniging tot beoefening van Overijselsch Regt en Gesch. (Dev. 1862).
Zie: Inleiding op de genoemde uitgave; J. Nanninga Uitterdijk in Verslagen en Mededeelingen der Vereen. tot beoef. v. Overijss. Regt en Gesch. X, 1 vlg.; dez. in Bijdr. t.d. gesch. van Overijsel VIII, 298 vlg.; Muller, Lijst van Noord-Ned. Kronyken 74.
Brugmans