op het stadhuis te Franeker. C. van Queborn heeft hem zeer fraai op 43-jarigen leeftijd gegraveerd.
Zie: H.H. Brucherus, Gesch. der Kerkherv. in Groningen (Gron. 1821) 352, 362 v., 386, 389, 391, 395, 402; F.L. Rutgers, Acta (Utr. 1889) 344 v.v., 453, 540 v., 611; Reitsma en van Veen, Acta I, 335; V register; Archief voor Kerkgesch. 1831, 572, 660; 1834, 71 v., 99, 114, 141, 143, 170, 173, 195 v.; 1838, 371; 1843, 208, 223; 1844, 255; 1848, 50; 1899, 424; 1902, 185 v.v., 232; 1907, 444; H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert (Amst. 1874) I, 178 v., 508, 512; F.A. Romein, Naaml. der pred. in Friesl. (Leeuw. 1886) 16, 332; J. Reitsma, Oostergo (Leeuw. 1888) 196, 255, 267; Werken Marnix-Vereen., Serie III, dl. I, 263, 266; F.S. Knipscheer, De inv. en waard. der Geref. belijdenisschr. in Nederl. vóór 1618 (Leid. 1907) 124, 159, 165, 168 v., 171, 176 v., 180 v.; Theol. Tijdschr., 1906, 582; Kerkel. Handboek 1908, Bijl. 112; 1911, Bijl. 164; Veeris en de Pauw, Vern. Kerkel. Alphabeth (Enkh. 1750) 26; S. Blaupot ten Cate, Gesch. der Doopsgez. in Friesland (Leeuw. 1839) 141 v.; eindelijk de biografieën bij B. Glasius, Godgeleerd Nederland i.v.; W.B.S. Boeles, Frieslands Hoogeschool (Leeuw. 1879) II, 142-148 (met portret); Visscher en van Langeraad, Het Protest. Vaderland I, 466-476 en vooral H. Edema van der Tuuk, Joh. Bogerman (Gron. 1868); en nog Theol. Tijdschr. 1910, 307; C. Sepp, Godgel. onderw. (Leid. 1873) I, 109, 148, 246; II, 5, 59, 277; E.J. Posthumus Meyjes, Jac. Revius (Amst. 1895) register; J.P. Wijminga,
Festus Hommtus (Leid. 1899) register.
Knipscheer