seght ghij,) waer dese monsters van menschen vandaen comen’. Kieft en zijn raad hebben dan ook besloten tegen hem te procedeeren, aangezien men in een land ‘daer men gewoon is de justitie te maintineeren’ zulke woorden en daden niet kon gedoogen. Deze missive werd aan Bogardus gezonden; hij antwoordde hierop in eenen brief, die ‘onnut ende redeloos’ wordt genoemd. Geprikkeld door eene dergelijke behandeling schreven dir.-gen. en raad van Nieuw-Nederland hem nogmaals, dat hij nu ‘pertinentelijck antwoort sal geven door affirmatie ofte negatie, op pene van tegens hem te procedeeren als rebel ende contumacx aen de justitie’. Bogardus zond weder een ontwijkend antwoord; sommige feiten bekende hij, van andere vroeg hij nader bewijs, bovendien te kennen gevend dat dir.-gen. en raad geen recht hadden in deze zaak handelend op te treden. Hoewel zij hun recht handhaafden, besloten Kieft en zijn raad een voorstel van bemiddeling te doen en de zaak in handen van onpartijdige rechters als D. Johannes Megapolensis, pred. van Rensselaerswijck, D. Doughty, den engelschen predikant en nog 2 à 3 burgers te geven. Bogardus wenschte nu toch uit deze netelige positie verlost te worden. Hij verzocht daarom aan de classis van Amsterdam een anderen predikant in zijne plaats aan te stellen. De classis gaf aan dit verzoek gehoor, doch Ketelius en van der Poel, die hiertoe waren aangezocht, verkozen niet naar Nieuw-Nederland te vertrekken.
In den herfst van 1647 stapten de aartsvijanden Kieft en Bogardus aan boord van ‘de Princesse’ om naar het vaderland terug te keeren, ten einde hun geschil daar te laten oplossen. Dit schip bereikte Nederland niet, maar is 27 Sept. 1647 ‘int verkeerde canael (God betert) verongeluckt’. Een en tachtig menschen, waaronder Kieft en Bogardus, kwamen in de golven om.
Indien slechts een klein gedeelte van de beschuldigingen, tegen Everhardus Bogardus ingebracht, waar is - zelf heeft hij sommige erkend en geen enkele beslist tegengesproken, met feiten gestaafd als zij waren -, en laat veel in deze geschillen op rekening van het onverzettelijk karakter van Kieft zijn te schrijven, dan zal toch eene onpartijdige beschouwing van Bogardus' persoon hem moeten kenmerken, als een koppig, haatdragend en jaloersch man, die den Nieuw-Nederlandschen kansel ‘met passie heeft besmet’, en meer tot schade dan tot zegen van de gemeente in Nieuw-Amsterdam is geweest.
De hoofdbronnen voor deze biographie zijn: Protoc. v.d. Kerkeraad v. Amsterdam VI, fol. 327 (15 Juli 1632); VII, fol. 123 (8 Nov. 1635); zie: A. Eekhof, Bastiaen Jansz. Krol ('s Grav. 1910) xiv, xxv, xxxi; Acta Classis Amstelod IV, fol. 71 (7 Apr. 1636); IV, fol. 193-194 (19 Mrt. 1640); IV, fol. 201 (7 Mei 1640); XX, fol. 64 (19 Nov. 1641); XX, fol. 71 (1 Apr. 1642); IV, fol. 252 (7 Apr. 1642); XXXIX, fol. 103-104 (22 Apr. 1642; IV, fol. 253-254 (5 Mei 1642); IV, fol. 304 (4 Apr. 1644); XX, fol. 157 (28 Juli 1646); XXVI, fol. 1 (8 Apr. 1648); XX, fol. 200 (29 Juni 1648); XX, fol. 208 (26 Oct. 1648); V, 107-108 (7 Dec. 1648); E.T. Corwin, Ecclesiastical Records (Albany 1901) I, 87, 88, 126, 127, 150, 151, 129, 142, 148, 149, 152, 181, 211, 229, 232, 234-236, 237-239, 243, 244, 246. Voorts: Brieven en documenten in ‘Sage Library’ te New-Brunswick (N.J.), en in ‘New-York State Library’ te Albany (N.Y.).
Vgl. ook: E.B. O'Callaghan, History of New-Netherland (New-York 1855); J.R. Brodhead, History of the State of New-York (New-