hoofdingenieur was geworden, was, dat hij zoo bekend met de bovenrivieren was en dat er in Gelderland geen vacature als zoodanig was geweest. Beijerinck werd, toen de nederlandsche waterstaat in de fransche ponts et chaussées werd opgenomen, bij keizerlijk decreet van 2 Febr. 1811 ingenieur, en bij ministeriëele beschikking van 12 Maart 1811 in de 1e klasse gerangschikt. Reeds sedert 1800 was zijn standplaats Nijmegen, doch toen de waterstaat in het laatst van 1816 georganiseerd werd, werd hij met ingang van 1 Jan. 1817 hoofdingenieur 2e klasse en in plaats van den tot inspecteur (toen een nieuwe betrekking) benoemden van Ommeren als zoodanig belast met den dienst in Gelderland, ter standplaats Arnhem. Een ambtgenoot van hem, die reeds in den tijd van koning Lodewijk van landmeter inspecteur (een betrekking, waarin toen die van hoofdingenieur en ingenieur vereenigd waren) geworden was en die 18 jaren jonger was dan Beijerinck, werd hoofdingenieur 1e klasse. Dit werd toch onrechtvaardig tegenover hem geacht, en hij werd, zonder dat er een vacature was, met ingang van 1 Oct. 1817 in de 1e klasse gebracht. Met ingang van 1 April 1834 werd hij eervol ontslagen.
Zijn geheelen diensttijd heeft Beijerinck aan onze hoofdrivieren doorgebracht, en hij was in rivierwerken doorkneed. Hij heeft dit getoond door op verzoek van Delprat een afdeeling in Baud's Proeve van een waterbouwkundigen cursus over rijswerken op bovenrivieren te schrijven (zie kol. 244). Hij heeft dit, hetzij in de twee laatste jaren van zijn diensttijd, hetzij tijdens zijn pensioen, in elk geval op hoogen leeftijd gedaan.
Overigens heeft Beijerinck nimmer iets in het licht gegeven. In de bibliotheek van het Koninklijk Instituut van ingenieurs bevindt zich een uitvoerig, met teekeningen toegelicht rapport over den waterstaat van gedeelten der departementen Dommel, Delf en Schelde en Maas, door F. Beijerinck, landmeter, G. Wisboom, opziener en B.A. Goudriaan, landmeter. Het is niet gedagteekend, maar moet zijn van 1799 à 1801. Uitkomsten van door hem verrichte afvoermetingen in de Rijntakken zijn te zamen met die van door Krayenhoff en door hem zelf gedane metingen gepubliceerd door zijn neef M.G. Beijerinck. Beijerinck was gehuwd met E. Reynen, die jong overleed, en daarna met J. Crijnen, van Arnhem, bij wie hij verscheidene kinderen had. Zij overleed 21 Juni 1845.
Ramaer