1640 secr. en charterm. v. Holl. en W.-F.; 4. Johan, kolonel der gardes, en bevelh. van den Briel; 5. Aarnoudina, geh. met A. van Halewijn; 6. Simon, lid van den Hoogen Raad van Indië en Brazilië, daarna advoc. van den W.-Ind. comp. in Middelburg, sinds Juni 1651 secr. van Middelburg (overl. 1663). Onder zijn kleinzoons is bekend: Simon (3). Tot zijn vrienden rekende S.v.B. Paulus Merula, Corn. van der Mijle, de beide Dousa's (op den vader maakte hij een Epitaphium), J. Cats, Ap. Schotte, R. van den Honert, Scriverius (wien hij zijn Grillen opdroeg), C. van Baerle, C. Boey (die twee lofdichten op hem schreef, en zijn lat. gedichten uitgaf), Hub. Berck Jz., burgem. van Dordt, een verrə verwant, en Anna Roemers Visser. Bekend was hij met de Groot, Hooft, Reael, Andr. Bicker, Erycius Puteanus, Jo. Meursius.
In 1623 werkte hij met Cats en vele zeeuwsche dichters mede aan de Zeeuwsche Nachtegaal, waarin zijn werk een gunstige uitzondering vormt tusschen vele waardelooze rijmelarijen. Hij onderteekende zijn gedichten H.V.D. (Volgens een brief d.d. 23 Sept. 1623 van Joh. Rademaker in Hessels, Eccl. L.B. Arch. I, 857 = Hollander van Dort). Toen hij in 1634 te Rotterdam benoemd werd, droeg hij zijn jongsten zoon Simon op, zijn papieren te regelen. Deze verzamelde de gedichten, en gaf ze, na langdurige tegenkanting van den maker, in 1638 uit als: Horae succissivae. Tytsnipperingen, Rymen en Versen. Meestendeel in sijn jonghe, eenighe in sijn ouder jaren nu en dan gedicht, by Simon van Beaumont ('s Gravenhage 1638). (Zeldzaam).
In 1640 kwam een nieuwe druk uit als: Horae succisivae, Tyt-Snipperingen van de Jonckheyt, tot inden Ouderdom van Simon van Beaumont vermeerdert met de Rymen ende Versen van de Jaren XVIcXXXVIII ende XXXIX (Rotterdam voor Joh. Neranus, te Amsterdam gedr. bij Nic. v. Ravesteyn 1640). Deze beide uitgaven bevatten holl., fransche en lat. gedichten. In 1644 gaf C. Boey de latijnsche gedichten afzonderlijk uit als: T. Bellimontii Horae succisivae cur. C. Boyus (Hag. Com. 1644).
De gedichten van S.v.B., die, over 't algemeen niet van buitengewone verdienste zijn of zich door hooge vlucht of originaliteit kenmerken, steken gunstig af bij het werk van overigens meer verdienstelijke dichters door zuiverheid en natuurlijkheid van taal en versificatie. De gedichten werden, behalve de jongelingsgedichten, waar de liefde drijfveer was, meer als tijdkorting tusschen ernstiger bezigheden dan als beoefening van hooge kunst vervaardigd, en waren niet voor openbaarmaking bestemd. De strekking der meeste spreken voor het karakter van den maker. Het grootste gedeelte zijn kleine gedichtjes met zedekundige strekking, meestal vrij gevolgd naar Martialis, terwijl ook een aantal aan spaansche volkswijsheid ontleend is (vgl. Cats en Huygens). In de Zeeuwsche Nachtegaal leverde hij eenige gedichten aan Anna Roemers Visser, die hij op haar bezoek aan Zeeland tot reisgezel strekte. In zijn latere levensjaren maakte hij ook godsdienst. gedichten, o.a. berijmingen van psalmen. Daar Scriverius in een gedicht aan Hofferus diens godsdienst. poëzie prijst tegenover de nopen en grillen van anderen (wat schijnt te doelen op de aan hem opgedragen gedichten van S.v.B.), wil Tideman in de ongeteekende Nopen in de Zeeuwsche Nachtegaal ook werk van S.v.B. zien, wat ten opzichte van den stijl zeer goed kan; een lofdicht op A.v.d. Venne's Sinnevonck op de Holl. Turf (1634), geteekend H.V.D., vindt Tideman terecht van stijl geheel afwijkend, hoewel hij 't