[Baumhauer, Willem Theodorus von]
BAUMHAUER (Willem Theodorus von), werd 22 Jan. 1785 te Amsterdam geb., overl. te Utrecht 11 Dec. 1849 als vierde zoon van Matthias Jacob, hoofd van het handelshuis Goddart, Cappel & Zn. en Helena Maria Scheibler. Daar hij zijn vader verloor, toen hij vier jaar oud was, moest zijn moeder voor zijn opvoeding zorgen, en deze zond hem naar Halle in Saksen ter bekwaming voor de academische studie. In 1803 te Amsterdam teruggekeerd, ging hij in de medicijnen te studeeren, doch onder den invloed van prof. Wyttenbach gekomen, volgde hij dezen na den dood van zijn moeder in 1805 naar Leiden, om daar in de rechten en letteren door te gaan. Toen hij in 1811 zijn fortuin had verloren, eindigde hij zijn studiën met een proefschrift: de Lege VIII C. si certum petatur. Acc. tria cap. in Ciceronis L. II Acad. Quaest. en werd op voorspraak van zijn leermeester in hetzelfde jaar benoemd tot conseiller auditeur aan het Hooggerechtshof te Brussel. In 1813 werd hij aldaar substituut van den procureur-generaal en in 1815 procureur-crimineel bij de rechtbank te Brugge. In dat jaar trad hij in het huwelijk met Apollonia Johanna Croese (overl. 1854). Uit dit huwelijk werden vier zonen geboren, waarvan er twee (kol. 253 en 254) behandeld zijn.
In 1817 werd hij advocaat-generaal bij het Hooggerechtshof te Brussel. In deze betrekking bleef hij tot den opstand, en meende aan zijn eed aan den Koning verplicht te zijn, de aanbieding van het voorloopig bestuur van België om in die betrekking gecontinueerd te worden, te moeten van de hand wijzen.
Hij vestigde zich als advocaat te Utrecht, en werd na drie jaren praktijk uitgeoefend te hebben,