[Baumhauer, Edouard Henri von]
BAUMHAUER (Edouard Henri von), geb. 18 Sept. 1820 te Brussel, overl. 18 Jan. 1885 te Haarlem. Zijn familie was in Duitschland ontsproten, waar de toevoeging ‘von’ aan vier harer leden in 1513 door Maximiliaan van Oostenrijk was verleend. Een harer takken verplaatste zich naar Maastricht en weldra behoorden eenige von Baumhauers tot de voornaamste amsterdamsche kooplieden; zoo was de grootvader van Edouard Henri, t.w. Matthias Jacob, chef van het handelshuis ‘Goddard Cappel en Zonen’. Diens zoon Willem Theodoor (kol. 255), was advocaat-generaal bij het hoog gerechtshof te Brussel, toen zijn derde zoon Edouard Henri geboren werd. Op aandrang van zijn vader studeerde hij te Utrecht in de letteren; in 1843 verwierf hij den doctorstitel. Intusschen had hij zich ook met de studie der natuurwetenschappen beziggehouden, tot welke hij nu geheel overging. In het bijzonder beoefende hij de chemie onder Gerrit Jan Mulder, wiens assistent hij in 1843 werd; zijn hoofdzakelijk analytische onderzoekingen uit dien tijd verschenen in Mulder's Scheikundige Onderzoekingen. Zijn analyses van meteoorsteenen voerden hem tot eene dissertatie over den oorsprong der meteorieten, waarop hij in 1844 tot doctor in de wisen natuurkunde werd bevorderd. Moeielijkheden, die zich tusschen Mulder en hem voordeden, waren aanleiding tot zijn vertrek naar Maastricht in 1845, waar hij als professor in de schei- en natuurkunde optrad aan het kon. athenaeum (een inrich ting, voorbereidend voor de hoogeschool, doch voornamelijk algemeene ontwikkeling, ook in natuurkundige richting, beoogend). Juist terwijl hij benoemd was tot hoofd van een nieuw gestichte afdeeling van het athenaeum (een industrieschool), waarvan de
organisatie hem was toevertrouwd, werd hij als hoogleeraar in de scheikunde naar Amsterdam beroepen als opvolger van Swart (die zoowel de scheikunde als de natuurkunde doceerde; de colleges in laatstgenoemde wetenschap werden nu opgedragen aan C.J. Matthes). Hij had met van Kerckhoff, docent aan het athenaeum te Luxemburg, van den Broek, docent aan de Veeartsenijschool te Utrecht, en Verwer, med. doctor te Meppel, op de voordracht van curatoren gestaan.
Daar von Baumhauer te Maastricht juist een nieuw chemisch laboratorium naar eigen inzichten had mogen inrichten en het chemisch laboratorium, de oude ‘staalhof’, van het athenaeum illustre te Amsterdam zeer gebrekkig was, (zoo was in het zelfde gebouw een politiebureau gevestigd) trachtte hij de benoeming voorwaardelijk te aanvaarden. Hij eischte o.a. uitbreiding van laboratorium en hulpmiddelen en de aanstelling van een amanuensis. Hij was echter genoodzaakt tot onvoorwaardelijk aannemen; curatoren zegden hem hun steun toe en door verplaatsing van het physisch kabinet naar het gebouw van het athenaeum kwamen in elk geval eenige lokalen vrij. Op 31 Jan. 1848 hield von Baumhauer zijn intreerede. Herhaalde aandrang bij curatoren deden hem telkens extra-subsidies ter verbetering van laboratorium en hulpmiddelen verwerven; een voorloopige verbouwing vond in 1850 plaats. Nadat eerst nog plannen waren gemaakt voor het bouwen van een geheel nieuw laboratorium op een andere plaats, werd eindelijk in 1856 tot een tweede verbouwing van het laboratorium