[Badon Ghijben, Willem (1)]
BADON GHIJBEN (Willem) (1), geb. te Arnhem 7 Aug. 1801, overl. aldaar 22 Mei 1877, broeder van de twee voorg. Hij werd in Sept. 1819 cadet aan de artillerie- en genieschool te Delft, en met ingang van 1 Oct. 1822. benoemd tot élève-aspirant bij den waterstaat. Hij werd toegevoegd aan den inspecteur-generaal Blanken en werd werkzaam gesteld bij den aanleg van het Noordhollandsch Kanaal, eerst aan het Nieuwediep, later te Spijkerboor. In 1825 werd hij geplaatst bij den aanleg van het Ziderikkanaal te Vianen. In 1827 werd hij arrondissements-ingenieur te Gorinchem, waartoe toen ook de dienst voor dat kanaal gebracht werd. Met 1 Oct. 1834 werd hem de betrekking opgedragen van leeraar in de waterbouwkunde aan het instituut der marine te Medemblik, waar toen ook de cadets, voor den waterstaat en de genie bestemd, werden opgeleid. Deze betrekking beviel hem niet en na haar een jaar te hebben waargenomen, werd hij ervan ontheven, en bij den algemeenen dienst geplaatst, waar hij aan de vervaardiging der rivierkaart werkzaam was. Met 1 Juli 1839 werd hem de dienst van arrondissements-ingenieur te Zieriksee opgedragen, terwijl hij van 1 Febr. 1840 tot 1 Apr. 1843 tevens belast was met het arrondissement Tolen. In dezen tijd valt het voornaamste deel zijner werkzaamheid. Hij wist de toestanden in het waterschap Schouwen, dat toen zeer veel last van waterbezwaar had, te verbeteren. Hij vormde daartoe het plan, het laagste deel van dit eiland, vooral onder Kerkwerve en omstreken gelegen, van het overige Schouwen af te scheiden en een lager peil te geven, Hij stelde voor, voor het hooge gedeelte van Schouwen eene nieuwe uitwateringssluis (de Ossesluis) aan te leggen en ten behoeve van het lage gedeelte de noodige watermolens te bouwen. Zijne voorstellen werden
uitgevoerd en men was hem over de uitkomsten na tal van jaren nog zoo dankbaar, dat hem in Juli 1872, toen hij reeds verscheidene jaren gepensionneerd was, vanwege de ingelanden van Schouwen een huldeblijk en een album met handteekeningen werd aangeboden. Met ingang van 1 Mei 1851 werd hem de waarneming van den dienst van hoofdingenieur in Limburg opgedragen. Met 1 Mei 1852 werd hij effectief hoofdingenieur. Hij was in deze functie werkzaam tot zijne pensionneering, die 1 Jan. 1867 inging. Hij vestigde zich toen te Arnhem. Hij huwde in 1839 S. Hombach, die 24 Dec. 1892 overleed.
Ramaer