[Aurelius, Cornelius]
AURELIUS (Cornelius), geb. ± 1460, gest. na 1523, reguliere kanunnik van de Augustijner orde, aldus genoemd naar zijn geboorteplaats Gouda. Het een paar maal voorkomende Aurotinus is waarschijnlijk een drukfout, Merotinus is dat zeker. Zijn vader heette Gerard, vandaar de naam Cornelius Gerardi of Gerardus. Hij was een oudere tijdgenoot van Erasmus, wiens praeceptor hij genoemd wordt; hij woonde eerst in het klooster Hemsdonk (S. Maarten op den Donk) bij Schoonhoven, behoorende tot het kapittel van Sion, waar hij 1494 prior werd. Later is hij in het klooster Hieronymusdal of Lopsen te Leiden, vanwaar zijn naam Cornelius van Lopsen, zeker geen familienaam; het klooster behoorde tot het kapittel van Windesheim. In 1497 maakte Aurelius met Mauburnus en Reinier Koetken deel uit van de commissie, die op verzoek van het Parlement te Parijs door het kapittel van Windesheim daarheen werd gezonden, om de abdij van S. Victor te hervormen. De commissie bleef tot 16 Augustus 1498 te Parijs, en gedurende dit verblijf zal Aurelius aan de universiteit daar hebben gestudeerd, ofschoon Allen zijn naam in de matrikels niet kon vinden. Na zijn terugkomst schijnt hij voornamelijk in Hemsdonk te hebben vertoefd, en daar zal hij in Oct. 1508 van keizer Maximiliaan een lauwerkrans hebben ontvangen, toen deze op het naburige slot Liesveld vertoefde. Later schijnt hij weer in Lopsen te hebben gewoond. Hij is na 6 Dec. 1523 overleden, wanneer is onbekend, gelijk trouwens bijna geen enkele levensbijzonderheid van hem met eenige nauwkeurigheid kan gedateerd worden. Aurelius, die tot onze vroegste humanisten moet worden gerekend, stond met vele van de bekendste mannen van zijn tijd in briefwisseling. Hij heeft veel geschreven,
zoo proza als gedichten. Een groot gedeelte daarvan, in zijn eigen handschrift, berust in de leidsche univ.-bibliotheek onder de handschriften van Vulcanius (Zie: Codices Vulcaniani (1910) no. 66, 98 B, 98 G, 99, 99 B en p. VII no. 64-71), die eenige van zijn werken heeft uitgegeven onder den titel Batavia, sive de antiquo eius insulae situ (1586). Zijn Apocalypsis sive de miserabili statu ecclesiae (1522) is door C. Burman uitgegeven in: Hadrianus VI sive Analecta enz. (1727). Fruin heeft hem als den samensteller der zg. Divisiekroniek aangewezen (Verspr. Geschr. VII, 66). Een lijst zijner uitgegeven en onuitgegeven werken vindt men in het artikel over C.A. in Nederl. Archief v. Kerkgesch. II (1902) 1 vv., zie ook IV (1905) 54-73. Zie verder: Rob. Gaguini, Epistole et Orationes ed. L. Thuasne (Paris 1903-4) II, 23, 75, 78; Erasmi Opus Epistolarum ed. P.S. Allen (Oxford 1906) I, 92 vv., 205, 586; H.E. van Gelder in Nijhoff's Bijdr. 4. R. VII (1909) 385.
Molhuysen