wenschten echter volledige inlichting, al zou de eindbeslissing aan de Synode blijven. Toen volgden beiderzijds uitvoerige verklaringen, mondeling en schriftelijk. Arminius sprak zich uit in 26 artikelen. Oldenbarnevelt verklaarde, dat de verschillen niet fundamenteel waren en verdraagzaamheid noodig en mogelijk was. Gomarus antwoordde nu echter, dat hij met Arminius' geloof niet voor God zou durven verschijnen. De breuk was dus volkomen. Door pamfletten gedwongen, schreef Arminius een apologie, die na zijn dood verscheen. 30 Oct. hield hij voor de Staten een rede, waarin hij verklaarde, waarom hij weigerde zich voor de afgevaardigden van Provinciale Synoden te verantwoorden, en zijne hoofdgedachten toelichtte. Deze belangrijke verklaring werd later, door een ander in het latijn vertaald, in zijne werken opgenomen. In Dec. verscheen Gomarus ook, en stelde Arminius' houding en leer op zijne wijze voor. Dit bewoog de Staten de Synode weder uit te stellen. Nu begon Gomarus openlijk tegen Arminius te schrijven. Deze bleef zwijgen en beklaagde zich alleen bij zijn vrienden. Hij verklaarde in zijn geweten zeker en ongedeerd te zijn door al die aanvallen, als een koperen zuil door speerworpen. Maar zijn gezondheid was toch door overmatig werken en verdriet ondermijnd. Nog eenmaal deden de Staten een poging om door een conferentie het onheil van Staat, Kerk en School te bezweren. 13 Aug. 1609 werd in den Haag een conferentie tusschen Arminius en Gomarus, ieder vergezeld van 4 geestverwanten, voor de Staten gehouden. Zij duurde vele dagen, maar was vruchteloos. Arminius bleek daar lichamelijk een gebroken man. Hij werd doodziek, begon nog op last der Staten zijn rechtvaardiging te schrijven, kon die echter niet meer voltooien en stierf 19 Oct., omringd door zijn
vrienden en door het groote gezin, dat hij naliet, den dood van een vrome. Betreurd en vereerd door zijne geestverwanten, werd hij ook na zijn dood gesmaad door tegenstanders. Zelfs werd in 1617 door Plancius en Smout een protokol van de amsterdamsche kerk opgemaakt, waarin zijn leven en karakter in slecht daglicht werden gesteld, geheel in strijd met het getuigenis hem destijds door den Kerkeraad bij zijn afscheid gegeven, van welk protokol men dan ook reeds in de 17e eeuw erkende, dat het een onbetrouwbaar partijschrift was. De curatoren der universiteit gaven een zeer loffelijke verklaring over hem en zijn arbeid. De invloed van zijn geest, beginselen en leer bleek uit de Remonstrantie van 1610 en hare gevolgen en is daardoor bestendigd tot in onzen tijd. Op den 300sten gedenkdag van zijn dood is hij plechtig herdacht in het groot auditorium der leidsche universiteit. W. Swanenburg, P. Holsteyn, C. Koning e.a. hebben zijn portret in plaat gebracht.
Voor de uitgaven, verzamelingen en vertalingen zijner werken vgl. L.D. Petit, Bibl. lijst der werken van Leidsche Hoogl. I, 78-87.
Zie: Petri Bertii Oratio in obit. Jac. Arminii; A. Stolker, Gedachtenis van Jac. Arm. (Leyd. 1809); H.Y. Groenewegen, Jac. Arm. op den 300. gedenkdag van zijnen dood herdacht (Leiden 1909); C. Brandt, Historia Vitae Jac. Arminii (Amst. 1724, Brunsvigae 1725); James Nichols, Works of James Arm. (London 1825-1875, 3 vols. met biografie en vele aanteekeningen); J.H. Maronier, Jac. Arm., een biografie (Amst. 1905). Voorts talrijke kleine schetsen. Vele bijzonderheden in de hist. werken van Wtenbogaert, G. Brandt, Baudart, Trigland e.a.
Groenewegen