[Angel, Philips (2)]
ANGEL (Philips) (2), gedoopt te Middelburg 14 Sept. 1616 als de zoon van Jan A., ondertrouwde daar 25 Jan. 1639 met Jacqemyntgende Smeth en trad in dat jaar in het gild te Haarlem. 6 Nov. 1639 werd hem te Leiden een dochter geboren en 10 April 1641 huurde hij daar een huis, maar reeds 11 Oct. 1641 woonde hij weer te Haarlem, hertrouwde daar 4 Aug. 1642 met Elisabeth Vercammen, en werd er 2 Dec. 1642 tweede en 7 Juli 1643 eerste secretaris van het St. Lucasgild, terwijl hij in 1644 en 1645 weer als hoofdman van het leidsche gild voorkomt. In laatstgenoemd jaar kwam hij in dienst der Oost-Indische Compagnie; hij werd 11 Juni 1646 gecandideerd als schepen te Batavia. Later reisde hij als opperkoopman met den gezant Cunaeus naar Perzië, waar hij 25 Dec. 1651 te Bender-Abassi aankwam. Hij bezocht 16 Febr. 1652 de bouwvallen van Persepolis en aanvaardde elf dagen later zijn ambt. Met zijn tolk Nils Mathson Köping bereisde hij ook Arabië. Toen hij reeds spoedig daarna, wegens ontdekte onregelmatigheden in zijn beheer, zijn ontslag had moeten nemen, werd hij in 1653 hofschilder van den Sjah, aan wiens gevolg hij teekenonderwijs gaf. In 1656 werd hij naar Batavia ontboden om zich te verantwoorden en daar hem dit niet gelukte, moest hij den dienst der Compagnie verlaten. Toch werd hij 29 Mei 1656 burgerschepen, kort daarna commissaris voor de huwelijksche zaken, 3 Juni 1656 vaandrig van de burgerwacht en 22 Dec. 1656 secretaris van schepenen, maar wederom waren onregelmatigheden in zijn beheer de oorzaak, dat hij 11 Oct. 1661 uit al zijn ambten ontslagen werd. 15 Juni 1662 was hij nog te Batavia, maar daarna is hij gerepatriëerd, en in 1671 komt hij als beleeder voor in het St. Lucasgild te Middelburg. Het laatst
wordt hij genoemd 22 Oct. 1683. Een door hem 18 Oct. 1641 te Leiden gehouden voordracht liet hij daar in 1642 onder den titel Lof der Schilderkonst uitgeven. Slechts twee schilderijen zijn van hem bekend, een stilleven van 1650 in het museum te Berlijn en een boerenbinnenhuis van 1659 in de Ermitage te St. Petersburg. Een der weinige van hem bekende etsjes, zwakke navolging van Rembrandt, is van 1637. Zijn plaat van Persepolis (niet van de Jager) bij Valentijn, Oud en Nieuw O.I., vgl. bij Hotz tegenover blz. xci.
Zie: Oud-Holland VI, 113-122; Hotz, in Inl. op Speelman, Journaal der reis van Cunaeus (Amst. 1908) xxxix vlg. en in den tekst passim; Köping, Beskrifning om en Resa (Stockholm 1743); Meyer, Künstlerlexikon in voce;