Doveren’ (= Doeveren in Noord-Brabant) ‘ter neder gestelt, alwaer hy nae weinige jaren gestorven is’. Veeris en de Pauw geven op: ‘te Baardwijk en Elshout 1610 en daar gestorven omtrent 1614’.
Zie: Arch. v. Kerkgesch., 1847, 261; 1855, 307; Reitsma en van Veen, Acta I, 55, 63, 68, 77, 110, 118, 124 v., 129; II, 263, 267, 441; III, 2, 15, 18, 21, 26, 30, 32, 39, 62, 70, 84, 99, 104, 121, 124, 137, 158, 240, 258; J. Trigland, Kerckel. Gesch. (Leiden 1650) 769; F.L. Rutgers, Acta (Utr. 1888) 294; H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert (Amst. 1874) I, 113, 142, aant. 2; J. Reitsma, Oostergo (Leeuw. 1888) 267; J. Hania, Wernerus Helmichius (Utr. 1895) 107, 166; Veeris en de Pauw, Vern. Kerkel. Alphabeth, 7; Kerkel. Handboek 1907, Bijl., 101, 103, 116, 135; 1908, Bijl., 149 v; 1910, Bijl., 165.
Knipscheer