roer ende sweert te ryden, met het ampt van dienaer strijdende’. Dit zal samenhangen met het doel van zijn verblijf te Haarlem ‘om zijn vermakinge’. Ook hierna heeft het niet ontbroken aan pogingen van de N.- en Z.-Hollandsche Synoden om hem te bewegen ‘de ergernissen met eenen godtsaligen wandel ewech te nemen ende hem te versoenen ende vereenigen metten kercken’. (Een brief aan Ampsing bij J. Hania, Wernerus Helmichius (Utr. 1905), Bijl. D, xxiv en vlg.) Maar hij bleef zich los van de Kerk gevoelen. Als legerpredikant is hij in zijn ambt geschorst. Visscher en van Langeraad zeggen: ook ontslagen en dat hij met bovenbedoelde vrouw naar het buitenland vertrok, zijne wettige vrouw Geesken Albertsdr. en zeven kinderen onverzorgd achterlatend.
Van zijne latere lotgevallen worden wij onderricht door de lijkrede, door Joh. Quistorp op den dag zijner begrafenis 23 April 1642, uitgesproken te Rostock, waar hij in 1605 als hoogleeraar in de geneeskunde Henricus Pauli was opgevolgd, terwijl hijzelf in 1639 opgevolgd werd door Joachim Stockman. Christiaan Michaël schreef tegen hem: Disquisitio de liberis fidelium, utrum sancti nascantur et salvifica sanctitate sint praediti, antequam baptismum suscipiunt, necne; tum quid de eorum salute statuendum sit, si ante sacramenti collationem morte praeripiantur studio veritatis a nonnemine publice oppugnatae modeste instituta (Rostochii 1627). Jacob Dürfeld schreef ook tegen hem (zie Aepinus et Rollius, Disput. de meritis Westphalorum in Acad. Rostochiense, 23). Amsing antwoordde in: Nasturtium Joannis Assweri Ampsingii contra strygnium Jacobi Dürfeldii Philippo-Mastigis, Magistri Mendaciorum et sacrae Mataeologicae Studiosi (Rost. 1628), zeer scherp.
In denzelfden geest is gesteld zijn: Aquila coelestis seu Draco cum Dracone D. Johannis Assueri Ampsingii contra Pseudantidotum Jacobi Durfeldii Luthero, Philippo et Erasmo-mastigis, magistri mendaciorum, sacrae mataeologiae, leptologiae et mapsilogiae studiosi (Rost. 1628). Nog zijn van zijn hand: Verclaringe van de Menschwordinge Jesu Christi (Amst. 1608); Eenighe propositien nopende de kerckelijcke discipline (Haerl. 1590); waarin met doorloopende paginatuur: Copie van een geschrift, ghesonden van sommighe Vriesen aenden Vlamingen.
Zie mijn verhaal uit de acta der noordhollandsche Synoden in het Archief voor Kerkgesch. 1908, 160-168; Visscher en van Langeraad, Het Protest. Vaderland (Utr. 1903) I, 147-153; Catal. Bibl. der Doopsgez. Gem. te Amst. (Amst. 1888) II, 125, 164; S. Ampzing, Beschr. ende lof der stad Haerlem (Haerlem 1628) 126, 141; Veerisen de Pauw, Vern. Kerkel. Alphabeth (Enkh. 1750) 7; Kerkel. Handboek, 1878, 511; 1908, Bijl., 116; Biograph. Lexikon der hervorragenden Aertze aller Zeiten und Völker, I (Wien 1884) 128; Grapius, Das evangelische Rostock (Rost. 1707) Cap. XIII, § 20, 449 v.; Etwas von gelehrten Rostocker Sachen I (1737), 26, 497-501; II, 301; VI, 825-829.
Knipscheer