Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 104]
| |
overl. te 's Gravenhage 8 Sept., begr. te Delft 21 Dec. 1675. Zij was de dochter van Johann Albrecht I, graaf van Solms-Braunfels, en Agnes Elisabeth, gravin van Sayn-Wittgenstein. Haar vader voedde haar op te Heidelberg, waar hij opperhofmeester was bij Frederik IV en V van de Paltz. Als zoodanig vergezelde hij met de zijnen den laatste, den Winterkoning, naar Boheme, waar Amalia hofdame der koningin werd. In 1620 vluchtte zij met het koninklijk gezin naar den Haag, waar zij 1623 haren vader verloor. Frederik Hendrik, graaf van Nassau, zocht hare gunst en huwde haar op aandrang van prins Maurits nog vóór diens dood, 4 April 1625. Met takt en fierheid leidde de jonge en schoone vrouw het hof van haren gemaal, stadhouder enz. geworden na den dood van Maurits; hare afkomst bezorgde haar dikwijls moeilijkheden, daar men haar niet geheel gelijkstelde met vorstinnen uit regeerende vorstenhuizen geboortig, zooals de keurvorstin van de Paltz. Zij wist het haagsche hof tot een der schitterendste van Europa te maken en oefende ook in staatszaken zekeren invloed op haren gemaal, dien zij innig liefhad en ook op zijn veldtochten voortdurend met groote zorg omringde. Zij schonk hem een negental kinderen, waarvan een zoon, Willem, en vier dochters, Louise Henriette, Albertina Agnes, Henriette Catharina en Maria den volwassen leeftijd bereikten. In den laatsten tijd van het leven van haar gemaal, die toen snel verzwakte, nam haar invloed zeer toe. Zij begunstigde het aanvangen der onderhandelingen met Spanje en deed groote moeite om den vrede tot stand te brengen, in weerwil van het verzet van Frankrijk. Zij werd zelfs beschuldigd zich door geschenken en beloften van voordeelen voor haar en haar Huis van spaansche zijde te hebben laten overhalen. Na den dood van den Prins (14 Maart 1647), wiens nagedachtenis zij eerde door den bouw der prachtige Oranjezaal in het Huis ten Bosch, was haar invloed ook op haren zoon, Willem II, wiens huwelijk met Maria van Engeland zij had voorbereid, aanvankelijk groot. Hare staatkunde voortzettend, hielp zij den vrede te Munster werkelijk tot stand brengen. Maar weldra ging Willem II zijn eigen weg en taande haar staatkundige invloed, die zoo goed als geheel verdween, toen haar zoon Nov. 1650 onverwacht stierf en het Oranjehuis zich plotseling in eene moeilijke positie geplaatst zag. Nog erger werd dit, toen zij in twist geraakte met hare trotsche engelsche schoondochter, die het nooit goed met de voormalige hofdame harer tante had kunnen vinden, zoowel als met haren neef en schoonzoon Willem Frederik van Nassau en andere leden der familie over de voogdij van haren kleinzoon, waarin zij een aanzienlijk, zoo niet overwegend aandeel verlangde en ook verkreeg. Zij trachtte vooreerst het door Frankrijk in bezit genomen prinsdom Oranje voor haren kleinzoon te redden en niet het minst na den dood harer schoondochter (24 Dec. 1660), ook door eene voor het oog goede verstandhouding met de leiders der Statenpartij, zijne belangen in de Republiek te bevorderen. Zij was thans voogdes met Karel II van Engeland en Friedrich Wilhelm van Brandenburg, 's Prinsen ooms, en als in den Haag wonend onbetwist de leidsvrouw van haren begaafden kleinzoon. Zij trachtte voortdurend van alle gelegenheden gebruik te maken om hem voor te bereiden op en te doen aanwijzen tot een grooten werkkring in de Republiek gelijk zijne vaderen hadden bezeten. In 1665 gelukte het haar eindelijk, met behulp van haar getrouwen dienaar Const. Huygens, Oranje terug te verkrijgen en thans richtte zij het oog vooral op de verheffing | |
[pagina 105]
| |
van haren kleinzoon, totdat deze, 18 jaar geworden, van de voogdij ontslagen werd. Ook daarna bleef zij zijn raadgeefster in zijne moeilijke positie en mocht nog de voldoening smaken hem Juli 1672 stadhouder van verschillende provinciën en kapitein- en admiraal-generaal der Unie te zien. In hoog aanzien en om haar takt en haar verstand geeërd, leefde zij sedert tot haren dood te 's Gravenhage. Een aantal harer brieven bij Groen, Archives, 2de Serie III-V. Van hare talrijke portretten noemen wij die van Anth. van Dyck (1630) o.a. te Wörlitz, van Mierevelt (1634) in het Gem. Museum te 's Gravenhage, van G. van Honthorst o.a. 1647 te samen met haar gemaal en oudste drie dochters in het Rijksmuseum te Amsterdam, van W. van Honthorst in het museum te Berlijn en van G. Flinck (1652) in het Rijksmuseum te Amsterdam. W.Jz. Delff, P. Pontius, C. Visscher en vele andere graveurs hebben haar beeltenis in plaat gebracht. Zie: Jorissen, Historische Bladen I, 39 vlg.; Kleinschmidt, Amalie von Oranien (Berlin 1905); Geest, Amalia van Solms (Baarn 1909); Catalogus Oranje-Nassau Tent. Amst. 1898 no. 381-401; E.W. Moes, Iconographia Batava no. 143. Blok |
|