eener gewapende schuilplaats van Magindanaosche zeeroovers. Bij de bestorming daarvan werd hij door een geweerschot in den linkerschouder gewond, doch na verbonden te zijn, nam hij het bevel weer op zich en verwoestte die schuilplaats. Daarvoor werd hij 3 Dec. 1857 benoemd tot ridder 4e kl. der Mil. Willemsorde. Later werd hem in Sept. 1859 eene eeresabel uitgereikt tot belooning van zijn moedig en beleidvol gedrag bij de expeditie tegen kampong Sariban op Sepora en werd hij in Febr. 1861 ter zake zijner verrichtingen bij de expeditie in de Z. en O. afd. van Borneo bij dagorder eervol vermeld. In 1860 was hij weer in Nederland teruggekeerd en deed toen examen voor luit. 1e kl. Daarna diende hij van 1861-1863 achtereenvolgens in de Middell. Zee, en op het eskader onder kapt. t. zee Fabius op de kust van N.-Amerika en in de W.-I. gedurende den oorlog tusschen de Noordelijke en de Zuidelijke Staten van N.-Amerika en was hij tegenwoordig bij eene vlootdemonstratie tegen Venezuela. In 1867 a.b. van Zr. Ms. transportschip ‘Java’ op de tehuisreis van O.-I., werd gedurende stormweer de kommandant Modderman door een val van de trap plotseling gedood. Van Alphen, eerste officier, nam toen dadelijk het kommando op zich en bracht onder moeielijke omstandigheden het schip weer veilig in Nederland. Alsnu werd hem 16 Aug. 1867 de waarneming opgedragen van inspecteur over den marine-stoomvaartdienst. Nadat hij van 1 Mei 1872-30 Apr. 1873 als kommandant van Zr. Ms. Ramschip ‘Buffel’ gevaren had, werd hij weer gedetacheerd a.h. marinedepartement in den Haag als inspecteur over den stoomvaartdienst, welke betrekking hij bleef bekleeden tot 17 Jan. '81, toen hij op verzoek daarvan eervol werd ontheven Hij schreef gedurende dien tijd een boek,
getiteld: Bijdrage tot de kennis van scheepsstoomwerktuigen, met atlas (Rott. 1871). In 1876 werd hij bevorderd tot kapt. ter zee en in Aug. '77 benoemde Z.M. hem tot adjudant in buitengewonen dienst. In Aug. '81 werd hem het bevel opgedragen van eene divisie van 3 schepen tot oefening en vlagvertoon in den N.-Atl. Oceaan en in de Middell, zee. Hoewel die schepen van stoomvermogen waren voorzien, werd een groot gedeelte der reis zeilende doorgebracht. 4 Aug. 1882 was hij weer ter reede van Texel terug. 31 Aug. 1882 werd hij eervol ontheven als divisie-kommandant en met 1 Mei 1883 bevorderd tot schout-bij-nacht. Spoedig daarop werd hem de betrekking opgedragen van kommandant der zeemacht en chef v.h. Dep. van Marine in O.-I., die hij 31 Mei 1883 aanvaardde. Wegens ziekte moest hij die betrekking reeds in Mei 1885 opgeven, waar-op hij in Juli van dat jaar in Holland terugkeerde en 1 Maart 1886 op zijn verzoek op pensioen werd gesteld. Na zijne pensionneering vestigde hij zich in zijn geboortestad Rotterdam. In 1890 werd hij gekozen tot lid van de 1e Kamer der Staten-Generaal en nam daar een ijverig aandeel in de publieke zaak, vooral in marineaangelegenheden. Hij bekleedde dit lidmaatschap tot 28 April 1904, waarna hij zich wegens hoogen leeftijd niet meer verkiesbaar stelde. In 1893 werd hij bevorderd tot viceadmiraal titulair, in 1902 door H.M. de Koningin benoemd tot adjudant in buitengewonen dienst. Hij bleef ongehuwd.
Geraadpleegde bronnen zijn: Register v.h. Marinedepartement; N. Rotterd. Cour. v. 16 April 1853; Nederl. Staatscour. v. 2-3 Aug. 1857; Jaarboek v.d. Kon. Ned. Zeemacht 1881/82 (Reisrapporten 177 e.v.); Wie is dat? (Amst. 1902) i.v.
Hoos