Jaspersz en Sara Olthuysen. Hij was in de zaken van zijn vader opgenomen, toen in 1672 de Franschen op de Rijnstreek lostrokken. Bij een der toen onder leiding van Carel Heidanus en Carel Crusius opgerichte burgerwachtkorpsen, werd hij als vendrig ingedeeld en wel met een luitenant, 5 sergeants en 124 soldaten bij het korps van kapitein Andries van Groenendijck. Zij hadden tot taak de Gouwsluis buiten Alfen te bewaken. Het korps, uitgerukt op 11 Juli 1672, werd den 28en naar Leiden teruggeroepen. Alle deelnemers, evenals die der andere burger- en studenten-korpsen, ontvingen extra gage, de aanvoerders geschenken. Alensoon weigerde zijn loon, zeggende, dat zulke burgerplicht in nood, niet behoefde te worden gesalarieerd. Volgens de overlevering hebben Burgemeesters van Leiden hem toen een gouden penning vereerd, aan de voorzijde versierd met een gezicht in vogelvlucht op Gouwsluis, en daarboven een engeltje houdende de wapenen van Leiden, den Prins, en Holland, terwijl onderaan de data 7/11 1672 7/28 voorkomen en aan de keerzijde, binnen het randschrift: ‘Penning voor gagie van J. Alensoon vendrigh onder Capit. Andries van Groenendijck, het vers:
‘Soo loont Gouwsluis met gout
Voor Burgertrouw en wagten
Gevaers gewaek veel nagten’.
Van de schenking is evenwel niets te vinden in de thesauriers- of burgemeesterdagboeken van dien tijd. De vendrig heeft zich weer in de ververij zijns vaders teruggetrokken, is 13 Nov. 1674 gehuwd te Leiden met Sara van de Velde, dr. van Daniel Samuelsz. en Barbara Mostaard, geb. Leiden 10 Sept. 1654, overl. en aldaar begr. 13 Maart 1682. Hunne kinderen stierven nog vóór de moeder. Zijn broeder Caspar Alenson is de stamvader geworden van een vermogend 18e eeuwsch leidsch koopmansgeslacht. Diens zoon Abraham heeft er regeeringsambten bekleed.
Zie: A. Severinus, Oorspronckelijke beschrijving van de vermaerde belegering en ontzet der stad Leiden (5e druk 1674) 149 en 150.
Bijleveld