[Ackersdijk, Willem Cornelis]
ACKERSDIJK (Willem Cornelis), geb. 12 Dec. 1760 te 's Hertogenbosch, overl. te Rotterdam 7 Febr. 1843, zoon van Willem Cornelis en Anna Franken, stamde uit een oude regentenfamilie te 's Hertogenbosch. Zijn vader was daar advokaat, schepen en raad der stad. In deze omgeving was de weg voor den jongen afgebakend: hij bezocht de latijnsche school in zijn geboorteplaats en de universiteit te Utrecht, waar hij den naam had van zeer bekwaam te zijn, en promoveerde in 1779 op een proefschrift get. Disputatio de utilitate et auctoritate poëseos et poëtarum in iurisprudentia nec non de utilitate in legendis et explicandis poëtis. Hij vestigde zich als advokaat in zijn geboortestad, waar hij in 1782 tot secretaris benoemd werd. Dit was de eerste van vele bedieningen, die hem aldaar opgedragen werden. Hij trad 7 Oct. 1783 in het huwelijk met Maria Cornelia Bowier, geb. 11 Jan. 1753, overl. 1 Mei 1827, d.v. Jan Bowier en H.M.H. Ackersdijck. Uit dit huwelijk werden geboren twee zoons (waarvan de eerste spoedig stierf) en vier dochters. Zijn zoon Jan werd de later bekende professor in de statistiek. Behalve aan zijn maatschappelijke betrekkingen wijdde hij zich aan letterkundige, meer speciaal aan geschied- en oudheidkundige nasporingen. Dit leven leidde hij tot het revolutiejaar. Hij was prinsgezind uit familietraditie, had een afkeer van het streven der oude hollandsche Statenpartij, en niet minder van revolutionnaire woelingen, maar was in zijn partij ernstig hervormingsgezind. Op het eind van 1794 week hij voor de naderende Franschen uit, en was op de laatste audiëntie van Willem V, 1 Jan. 1795, aanwezig. Na dien tijd wilde hij geen openbare ambten meer bekleeden, maar hield zich
uitsluitend bezig met praktijk en studie, tot zijn zoon op den leeftijd kwam om te gaan studeeren. Mede om die reden en omdat hij zich in de nieuwe
orde van zaken in den Bosch niet meer thuis voelde, vertrok hij in het jaar 1807 van daar en vestigde zich te Utrecht als advokaat. Hoewel niet te bewegen om onder Lodewijk Napoleon zitting te nemen in den Raad van State, liet hij zich de benoeming tot staatsraad in buitengewonen dienst welgevallen. In 1811 werd hij benoemd tot vrederechter; hij bleef dit tot 1820. In dat jaar vroeg hij ontslag, om zich, wegens familiebetrekkingen, te Rotterdam te gaan vestigen, waar hij zich verder uitsluitend aan zijn geliefkoosde studiën wijdde. Daar leefde hij tot op meer dan tachtigjarigen leeftijd, steeds bereid om allen, die hem iets kwamen, vragen te helpen.
Bij W.J. van Oosterzee te Rotterdam is zijn anoniem gelith. portret uitgegeven.