De twaalf maanden des jaars
(1810)–Petronella Moens–
[pagina V]
| |
Voorberigt.Hebben de Vier Jaargetijden den bespiegelenden Geest van Dichters en Wijsgeeren uitgelokt, om hunnen tijdgenooten schilderijen der verbeelding, gegrond op de afwisselende Tooneelen der Natuur, voor te stellen; ook de kleinere Afdeelingen des jaars, die der Maanden hebben andere bezig gehouden, onder welke het genoeg is ROUCHER Ga naar voetnoot+ te noemen. De bevallige schilde- | |
[pagina VI]
| |
rende pen van onze beroemde Landgenoote MOENS heeft ook willen beproeven, om Bespiegelingen over die tijdperken in een dichterlijk kleed te tooijen dat veraangenamend en leerrijk makende door het invlechten van korte zedelijke Verhalen, uit het menschelijk leven, in meerder of minder verband staande met de eigenlijk behandelde onderwerpen.
Geenszins twijfel ik, of deze Bespiegelingen zullen mijnen Landgenooten welkom zijn, die gaarne hunne gedachten, op eene ernstige wijze, bepaald zien tot de zoo treffende tooneelen, welke de natuur door hare afwisseling doet geboren worden; tooneelen, die zooveel aanleiding geven, om den geest op te leiden tot denkbeelden, welke de menschelijke ziel veredelen, en hare bestemming tot hoogere volkomenheid doen genaken; terwijl het sieraad, dat ik toevallig in staat ben, om de- | |
[pagina VII]
| |
zelve bij te zetten door uitmuntende kunstplaten het oog der opmerkzamen, op eene treffende wijze, zal verlustigen. Ik heb namelijk het genoegen, om deze Bespiegelingen te kunnen verrijken met de kunstplaten, die als de beste van het graveerijzer van den onlangs overledenen Plaatsnijder I. DE WIT Jz., geacht worden, en gegraveerd zijn naar het beroemde stel Teekeningen van J. CATS, dat als een der sieraden van Hollandsche Kunstvermogens in de fraaije Verzameling van wijlen den kunstminnenden Heer JB. HELMHOLT bewaard werd, terwijl de afdrukken der platen zelve bewijzen, hoezeer de kunstkundige Plaatdrukker A. KONING het zijne heeft toegebragt, om, door de edele en fijne schoonheid van de Gravure dezer Kabinetstukjes in dezelve te bewaren, die dus, tot eene standhoudende eere van den verdienstelijken DE WIT, ook in dit boekwerk, te doen strekken. | |
[pagina VIII]
| |
Dat dan dit voortbengsel van Hollandsche vernuften met genoegen bij mijne Landgenooten ontvangen worde, en tot eer zoowel van de Schrijfster als der andere kunstenaars verstrekke en dienstbaar zij aan algemeen genoegen en geluk! De Uitgever. |
|