| |
| |
| |
Inleiding.
Mevrouw veltman was eene weduwe tusschen de dertig en veertig jaren oud. Zij bewoonde een klein, maar bevallig aangelegd landgoed, nabij het bekoorlijk gelegen dorp W....., waar haar overleden echtgenoot, meer dan tien jaren lang, het eerwaardig ambt van Christen-leeraar had bekleed. Hij stierf in den bloei zijner jaren, betreurd door eene hem hartelijk liefhebbende gemeente, wier verstand en hart hij, door de Leer van het Evangelie, trachtte te verlichten en te veredelen. Boven verwachting was de brave man daarin geslaagd; want hij volgde, zoo
| |
| |
veel in zijn vermogen was, het voorbeeld van den Goddelijken jezus, wiens afgezant hij was. Hij overreedde door de kracht der eenvoudige waarheid, en zijne onbegrensde menschenliefde, zijn ijver om aan allen wel te doen, spoorde ouden en jongen, rijken en armen aan, om hun godsdienstig gevoel, of hunne liefde voor God en jezus, door edele daden en zuivere zeden uit te drukken. Twee kinderen, willem en koosje, de eerste acht, de tweede zes jaren oud, hadden met hunne lieve moeder aan het sterfbed des vaders bitterlijk geweend. De godvruchtige man poogde zijne bedroefde gade te vertroosten, door haar te doen opmerken, dat alles, wat de
| |
| |
goede God doet, het geluk zijner kinderen bevordert, en door het gevoel der heerlijke onsterfelijkheid, waarvoor alle menschen bestemd zijn. De handjes der beide kinderen klemde hij in de zijne: ‘Belooft mij, lieve kleinen!’ zoo sprak hij met eene zwakke stem, ‘dat gij altijd eerbied zult hebben voor den grooten God, die, waar gij ook zijt, bij en met u is, die u ziet en hoort, en die u nog eindeloos meer liefheeft, dan uwe moeder en ik u ooit konden hebben. Belooft mij, dat gij uwe moeder gehoorzaam zult zijn. Ach! bedroeft haar niet, dierbare kinderen! door, in spijt van hare lessen en raadgevingen, uwe neigingen, die veeltijds
| |
| |
verkeerd zijn, op te volgen; gij weet nog niet, wat tot uw heil dient. Bemint uwe moeder met alle teederheid, droogt hare tranen door uwe liefkozingen, en door getrouwheid aan uwen kinderlijken pligt. Eenmaal sterft gij ook, mijne dierbaren! maar het onsterfelijk wezen, dat in en met uw zigtbaar ligchaam vereenigd is, blijft eeuwig leven. Gij zult uwen vader wederzien, maar niet zwak en stervend, gelijk heden; o neen! verheerlijkt - zóó zal ik u weder omhelzen. Vaartwel, mijne kinderen! Vaarwel, mijne gade!...’ Zijne stem bezweek, zijne krachten waren uitgeput; hij sluimerde in de armen van mevrouw veltman,
| |
| |
en ontwaakte niet weder; want zijn bloed verstijfde, zijn hart hield op te kloppen, doch het onzigtbare, het onsterfelijke, dat eigenlijk het wezen van den mensch is, ontwaakte in het hoogere leven.
Twee jaren had mevrouw veltman nu hare kinderen reeds alleen opgevoed; ook had zij de zorg voor nog vier andere kinderen op zich genomen. De ouders van den negenjarigen hendrik waren kort na elkander gestorven. krisje, suze en lotje waren kinderen van den heer en mevrouw F..., die met hunnen ouderen zoon en dochter, wier opvoeding reeds genoegzaam voltooid was, zich naar Batavia hadden begeven. Deze vier
| |
| |
kweekelingen, aan mevrouw veltman toevertrouwd, vonden in haar eene liefderijke moeder, eene trouwhartige leidsvrouw op den weg des levens.
Zie daar, lieve jeugd! u bekend gemaakt met eene achtenswaardige vrouw en hare zes voedsterlingen, van wie ik u, in dit kleine boekje, eenige gesprekken over verschillende onderwerpen wil mededeelen. Mijne bedoeling is, u door dezelve op een leerrijke wijze te vermaken. Bereik ik deze bedoeling, dan, lieve kinderen! is mijn werk bekroond, en ik dank God voor de reine vreugd, die hij mij reeds aan deze zijde van het graf doet inoogsten.
|
|