Letter-looveren, gestrooid voor mijne jonge landgenooten
(1826)–Petronella Moens– Auteursrechtvrij
[pagina 182]
| |
Neen! heilig is 't vermolmd gebeent',
Neen! heilig is ons 't grafgesteent',
Waarop nog 't bijtelschrift blijft van hun grootheid spreken,
En, vaagt ge, o tijd! ook van hun graf
Die diepgegrifte lettren af:
Geen nood, heel 't vaderland strekt hun ten glorieteeken.
Niet slechts ontwrong hun vlijt, hun moed,
Hier veld en weiden aan den vloed;
Niet slechts beschermden zij den grond voor storm en baren:
Neen, ook hun fiere heldenvuist
Heeft hier gevloekten dwang vergruisd,
En 't lauwerloof geplant om haardstede en altaren.
Heil, driewerf heil dan, heldenkroost,
Dat om uw afkomst nimmer bloost,
Maar boogt op vad'ren, door hun eigen deugd veredeld!
Hier spreidt, op 't vrij historieblad,
Een visschersbootje, een lijnbaanrad,
Meer glans, dan wapens, van tirannen afgebedeld.
Kom, lieve jeugd! kom, zweer bij 't graf
Der helden, valsche grootheid af!
Zeg, wat is goud? wat is een star of ordeteeken?
Stof slechts, dat u in de oogen blinkt,
Maar dat in 't uur des doods ontzinkt,
Of, reeds in 't leven, als een waterbel zal breken.
| |
[pagina 183]
| |
Geen waar geluk, geen roem, o jeugd!
Wordt ooit verkregen zonder deugd.
De slaaf der heerschzucht moge op volken zegevieren:
Hij, die naar ijdle glorie dorst,
En lauwren plukt, met bloed bemorst,
Ziet zijn gedachtenis nooit met eeuwge eer versieren.
Waar sluimert alexander's asch?
Hem, die eens heer der wereld was,
Hem wilde 't menschdom, wreed gehoond, geen grafnaald wijden.
Vond buonaparte, op kroonen trotsch,
Een graf in St. Helena's rots,
Dat graf meldt nog zijn' val en schande aan later tijden,
Maar, heerlijk schittert heldentrouw:
Wie treedt in 't heilig kerkgebouw,
Waar eerste willem slaapt, en voelt het hart niet gloeijen,
Door dankbren eerbied voor 's helds naam?
Zijne asch, beschaduwd door de faam,
Doet vaak nog 't jeugdig oog een' stillen traan ontvloeijen.
Geen heerschzucht had zijn zwaard gewet;
Zijn arm had nooit een troon verplet;
Hij gespt' 't harnas aan, om voor 's volks heil te strijden;
Ja, schoon 't verraad zijn bloed vergoot,
Hij stierf den schoonsten heldendood,
En bleef aan 't vaderland, zijn' jongsten zucht nog wijden.
| |
[pagina 184]
| |
De ruiter! wassenaar! piet hein!
Uw aller glorie praalt zoo rein,
Zoo onbesmet, als 't licht aan d'onbewolkten hemel.
Ja, de oceäan, zoo vaak met bloed
Geverwd, door Neêrlands heldenstoet,
Getuigt hun grootheid nog, bij 't schuimend golfgewemel.
Triomf, mijn dierbaar vaderland!
De aloude heldenroem houdt stand;
De vad'ren blijven hier in 't bloeijend kroost herleven.
Op nieuw maakte ons van slavernij
Een eedle eerste willem vrij,
En 't vorstlijk purper is door eendragtsband geweven.
De vrijheidspeer dwingt eerbied af,
Dáár, waar ze een herderlijke staf,
Dáár, waar ze een rijkst af is, die 't volksregt moet beschutten.
Bemin, o jeugd! in elken stand,
Uw vrij, uw veilig vaderland,
Waar volksverlichting gloort in praalgebouw en hutten.
|
|