Letter-kransje voor lieve en brave kinderen
(1806)–Petronella Moens– Auteursrechtvrij
[pagina 90]
| |
[pagina 91]
| |
Grootvader.
Ja, Hein! ginds is het oosten,
Daar moet het licht eerst blinken.
Maar kom, vertel mij verder
Hoe ging de zon dan op?
Hein.
'k Zag eerst een bleeke scheemring,
Stil waren wij gewandeld,
Om 't uitzigt ruim te hebben,
Naar gindschen heuvel-top.
Nu spreiden op de wolken
Zich rozen-kleuren glansen
Die zich allengs verloren
In eenen gouden gloed.
Grootvader! 't was zoo heerlijk,
Ik kan 't u niet beschrijven,
| |
[pagina 92]
| |
Een vuurklomp scheen te klimmen
Uit eenen zilvren vloed;
Die vuurklomp, die zoo schittrend
Van achter 't bosch daar oprees
En berg en dal deed blinken,
Die vuurklomp was de zon.
De vloed, waar uit zij oprees,
Zegt Vader, zijn de dampen
Die over de aarde zweven,
Die uit rivier en bron
Uit zee en uit de planten
Ja, uit heel de aarde stijgen,
En door de koude stollen
Tot nachtdauw, die het kruid
Verkwikt, maar die, bij 't schijnen
Der zon, zich vormt tot wolken.
| |
[pagina 93]
| |
Eens gieten weêr die wolken
Den vruchtbren regen uit.
'k Heb alles wel onthouden.
Mijn lieve goede Vader
Doet al, wat ik moet weten,
Zoo duidlijk mij verstaan.
Maar welk een schoone wereld
Schonk God ons tot een woning!
Grootvader.
Ja, kind! wie ziet dit immer
En bidt niet juichend aan;
Maar zeg, wat gij gevoelde,
Toen gij de zon zaagt opgaan.
Hein.
Grootvader! o ik schreide,
Doch 't was alleen van vreugd.
| |
[pagina 94]
| |
'k Had God zoo lief, ik voelde,
Dat God zoo groot, zoo goed is.
Grootvader.
Wel nu, toon Hem die liefde
Door naartigheid en deugd.
God ziet, vol zuivren wellust.
Elk mensch zijn' pligt betrachten.
Verlies geen tijd, mijn lievling!
God laat het morgen-licht
Zoo heerlijk voor ons opgaan.
Maar wee hem, die bij 't zinken
Der avond zon, niets nuttigs,
Niets edels heeft verrigt!
|
|