Herfstbloempje, voor de lieve jeugd(1825)–Petronella Moens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] Het negenjarige Koosje Bij hare vroeggestorvene moeder. Alles is mij hier nu droevig. Ach! ik heb geen' moeder meer. Koud en ijs'lijk bleek en magt'loos Ligt zij in de doodkist neêr. O mijn' lieve, goede Moeder! Smart'lijk leedt gij, eer de dood, Eer die slaap, zolang, zoo schrikk'lijk, U de vriend'lijke oogen sloot. Veelmaal spraakt ge ons van die doodslaap, Dien elk mensch in 't eind verwacht. Maar, waarom toch, lieve Moeder! Kwam voor u zoo vroeg die nacht? Waarom bleeft gij bij uw KOOSJE, Bij uw JANTJE en MIETJE niet? Ach! wie leert ons, wie verzorgt ons, Nu gij ons niet hoort, niet ziet! 'k Zag daar straks mijn' lieven vader, Schreijend, bij uw' doodkist staan. MIETJE wilde u wakker streelen, Maar gij zaagt uw kind niet aan. [pagina 67] [p. 67] MIETJES lachjes, noch mijn' tranen, Stoorden, Moederlief! uw' rust. 'k Heb uw' koude bleeke lippen Eenmaal, snikkend, nog gekust. Maar gij kust uw schreijend KOOSJE Niet meer weer, gij ademt niet. MIETJE weet nog niets van sterven; Maar, wie haar ook voedsel biedt, Ach! zij zoekt met vleijende oogjes Toch naar u; 't onnoozel kind Wijst ons met haar mollig handje, Dat ze uw' plaats nog ledig vindt. Morgen … o, mijn' lieve Moeder! Morgen zinkt gij in het graf. Vader zegt: “hoor KOOSJE! uw' moeder, Die de lieve GOD u gaf, Leeft …. Haar lijk wordt slechts begraven; Zij, die ons heeft lief gehad, Zij, die voor haar' jonge kind'ren Zoo vol godsvrucht zorgde en bad, O! zij leeft, onze aller Vader, Onze GOD, beloont haar deugd. Volg haar' lessen, volg haar voorbeeld: Dan vergroot ge ook nog haar' vreugd.” Vorige Volgende